X' X'p at {X YP) b1 (Y YP) Y' Y'p a2 (X XP) +b2(Y YP). Hiervan trekken we aan beide kanten ai: X Xp, resp. Y Yp. Na een kleine herleiding ontstaan dan de vergelijkingen: (X' X(Xp XP) K i) (X XP) bx (Y YP) (Y' Y) (YP YP) a2 (X XP) (b2 i) (Y YP). We noemen nu: XP XP: Cv YP Yp: C2, ax i: Hj, B1( «2: en ^2 1B2. Het resultaat wordt: X' A1(X Xp) B1 (Y YP) (X Cj) Y' =A2(X-Xp) +B2(Y-Yp) +(Y +C2). Met deze formules wordt verder gewerkt. Uit de bekende waarden van Yp, Xp, Yp, en Yp volgen terstond de constanten C1 en C2 en door de eveneens bekende waarden van Xq, Xq, Yq, Yq, Xp, Xp, Yp en Yp in de formules in te vullen ontstaan vier vergelijkingen, waaruit Alt Bx, A2 en B2 kunnen worden opgelost door berekening van vijf determinanten van de 2e graad, analoog aan de Neder landse werkwijze, waarbij eveneens vijf dergelijke determinanten moeten worden berekend om de aansluitingsconstanten te vinden (zie H.T.W., blz. 112). De gegevens voor de berekening moeten nu in kaarten worden geponst. Dat zijn: de coördinaten van P (in het oude stelsel), de constanten, en de coördinaten van de om te rekenen punten, uiter aard ook in het oude stelsel. Het resultaat van de bewerking geeft de coördinaten van die punten in het nieuwe stelsel. Voor het terug vinden, het rangschikken en groeperen van de afzonderlijke punten en hun coördinaten moeten deze met bepaalde kenmerken worden aangeduid. Hiervoor gebruikt men: nummer van het punt, nummer van de driehoek waarin, en blad van de topografische kaart waarop het desbetreffende punt te vinden is. Hoewel een ponskaart 80 kolommen omvat, bleek het niet mogelijk alle gegevens voor één punt ook in één kaart te ponsen. Sommige gegevens eisen zoveel kolommen op dat ze alle tezamen méér dan 80 kolommen in beslag zouden nemen. De coördinaten vergen elk 10 kolommen. Ze worden in mm genoteeerd (geponst) om een rekennauwkeurigheid in cm te krijgen. De constanten eisen 4 a 6 kolommen, de kenmerken eveneens. Men gebruikt daarom twee soorten kaarteneen leikaart voor een gehele driehoek (,,maas" van het net), bevattende de gegevens welke in die driehoek constant blijven, en coördinaten- kaarten voor de afzonderlijke punten. De schakel tussen beide soorten is het nummer van de driehoek waarin de aan te sluiten punten liggen. Dit wordt zowel in de leikaart, als in de bijbehorende afzonderlijke coördinatenkaarten geponst. In de leikaart komen alle zes constanten, alsmede de coördinaten van P. In de coördinaten- kaarten vindt men, behalve de bovengenoemde kenmerken van het om te rekenen punt, zijn coördinaten in het oude stelsel, terwijl die in het nieuwe stelsel er, na de berekening, in worden geponst. 66

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 4