69
RECHT EN ADMINISTRATIE
Dr. S. O. VAN POELJE,
Ruimtelijke ordening
Het onderwerp, dat ik op de vererende uitnodiging van Uw be
stuur vanochtend voor U mag behandelen, kan voor U niet nieuw
en ook niet onbekend zijn. Iets meer dan tien jaar geleden, namelijk
in juni 1950, heeft Prof. C. H. F. Polak, toen nog werkzaam in
Wageningen, thans docerend in Leiden, voor U gesproken over
ruimtelijke ordening. De reden, dat U dit vraagstuk nu opnieuw
aan de orde stelt zal ongetwijfeld niet zijn, dat U de beschouwingen
van Prof. Polak min of meer zou zijn vergeten, maar wel, dat zich
juist in de laatste tien jaar op het terrein van de ruimtelijke orde
ning bijzonder belangrijke en interessante ontwikkelingen hebben
voorgedaan.
Op een groot aantal punten kan ik aanknopen bij de opmerkingen
van mijn voorganger van tien jaar geleden. Polak begon met te
vertellen van zijn schroom om voor Uw vergadering op te treden
omdat de ervaring hem geleerd had, dat hijzelf weinig of niets van
het werk der landmeters wist, maar dat de landmeters daarentegen
herhaaldelijk hadden bewezen tot in details op de hoogte te zijn
met zijn eigen werk. Ik heb, M. d. V., soortgelijke ervaringen en
moet dus Uw clementie inroepen voor geval ik U niets nieuws of
niet genoeg nieuws zou vertellen.
Mijn voorganger was vervuld van een zekere bezorgdheid over
de toekomstige ontwikkeling en kon daarbij wijzen op het toen
betrekkelijk kort geleden verschenen boek van James Burnham,
,,The managerial revolution". Burnham beschreef de toenemende
invloed van de managers, dus wat men zou kunnen aanduiden als
,,de dictatuur der directeuren". Sindsdien heeft men ons ook
weer van Angelsaksische zijde gewezen op nieuwe perspectieven
in bedenkelijke richting: Parkinson formuleerde zijn beroemde
wet over de groei van ambtenarenapparaten, een groei, die niet
alleen zonder noodzaak zou plaats vinden, doch die bovendien het
tempo en de efficiency van het bestuur zou belemmeren. Het is een
weinig aanlokkelijk vooruitzicht dat wij ons zouden moeten onder
werpen aan een „dictatuur der directeuren", geruggesteund door
een aan Parkinsonisme lijdend ambtelijk apparaat. Er is dus, even
als 10 jaar geleden, nog alle aanleiding om zorgvuldig te letten op
de verhouding tussen enerzijds de vertegenwoordigende lichamen
en anderzijds de technische specialisten. Zo ergens, dan is hier een
directeur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 's-Gravenhage
Voordracht gehouden op de studiedag van de Nederlandse Landmeet
kundige Federatie te Utrecht op 28 oktober 1960.