duidelijke afbakening van bevoegdheden nodig, niet alleen in for
mele maar vooral in feitelijke zin.
In 1950 kon melding gemaakt worden van een belangrijke pu-
blikatie, die toen juist verschenen was: het rapport van de Staats
commissie-Van den Bergh voor de herziening van de Woningwet.
Ook nu ligt er sinds kort op de tafels van allen die in ons onderwerp
geïnteresseerd zijn, een lang verwachte studie van essentiële be
tekenis: de „Nota in zake de ruimtelijke ordening in Nederland".
De minister van Volkshuisvesting en bouwnijverheid heeft deze
nota, ter voldoening aan een bijna drie jaar geleden aanvaarde
motie-ANDRiESSEN, tegen het einde van de vorige maand aan de
Tweede Kamer doen toekomen.
Er zijn veel definities en omschrijvingen van het begrip ruimtelijke
ordening, maar het grondbeginsel is misschien op de meest eenvou
dige en directe wijze geformuleerd door Mirabeau, die eens heeft
opgemerkt: het is met mensen net als met appelen; wanneer men
ze te veel opeenhoopt, gaan ze rotten. In deze formulering ligt
ook de oplossing van het vraagstuk besloten: spreiding. De meest
voor de hand liggende activiteit is dan spreiding in de ruimte, maar
als er geen plaats meer is zal men over moeten gaan tot stapelen,
zij het dan met de speciale voorzorg van voldoende ruimte tussen
de lagen. Beide oplossingen tracht men ook werkelijk in praktijk
te brengen: deconcentratie van de randstad Holland en het tot
stand brengen van hoge gebouwen voor woningen en kantoren.
Of bij de etagebouw voldoende met de waarschuwing van Mirabeau
rekening wordt gehouden, kan wel eens worden betwijfeld; men
denke alleen maar aan de trappenhuizen, aan de geluidsisolatie
en aan de inkijkmogelijkheden.
Na deze min of meer huiselijke benadering van ons probleem wil
ik U een meer officiële omschrijving niet onthouden. Deze officiële
omschrijving is af te leiden uit de aanhef van de Nota in zake de
ruimtelijke ordening (blz. 9 en 10) en luidt ongeveer als volgt:
ruimtelijke ordening is „het door de overheid geven van leiding
aan het ontwikkelingsproces, dat zich voltrekt bij de wisselwerking
tussen de grond en hen, die daarop wonen, op zodanige wijze, dat
het stoffelijk milieu beter dienstbaar wordt gemaakt aan de mense
lijke welvaart en, daar bovenuit, aan het menselijk geluk".
Bij deze omschrijving staat dus voorop het „geven van leiding
door de overheid". In onze Nederlandse verhoudingen valt dit
leiding geven door de overheid uiteen in verschillende fasen, waar
van wij in niet-chronologische volgorde kunnen noemen: in de
eerste plaats het voorbereiden en uitvoeren door ambtelijke appa
raten in de tweede plaats het nemen van de principiële beslissingen
door vertegenwoordigende lichamen; en in de derde plaats het
vastleggen, door de wetgever, van de bevoegdheden der overheids
organen, van de procedures, die in acht genomen moeten worden,
en van de rechten en verplichtingen van de burgers; het accent
valt bij de ruimtelijke ordening wel op dit laatste.
70