behandeling in de Senaat1) en ter gelegenheid van een op 20 februari 1956 door de N.M.K.L. ingerichte studiedag 2) werden hiertegen bezwaren geopperd alsook tegen de verdere tussenkomst van de Minister van Openbare Werken onder wie de stedebouw ressorteert bij de ruilverkaveling, landbouwkundig vraagstuk bij uitstek. Beweerd werd, dat stedebouw niets te zien heeft met ruilverkaveling, dat de procedure te veel zou vertraagd worden, en ten andere geen enkele buitenlandse wetgeving die inmenging kent. Onder de druk van deze opvattingen, geconcretiseerd in verschil lende amendementen, werd bereikt dat de samenstelling van het Comité gewijzigd werd, zodat de Minister van Landbouw nu twee ambtenaren heeft aan te duiden. Met de aldus geformuleerde bezwaren kunnen wij in geen geval instemmen. Ze steunen op een verkeerd interpreteren van het begrip „stedebouw" (ruimtelijke ordening), wetenschap en kunst die een betere organisatie van het grondgebied beoogt, en op het verwarren van het Bestuur van de Stedebouw met de discipline zelf. Moderne ruilverkaveling betekent daarenboven een zo diep ingrijpen in de structuur van het platteland, dat zij niet meer een gelegenheid maar een middel tot planologisch handelen is geworden 3) Wijzen wij er verder op, dat in de oorspronkelijke samenstelling van het Comité de landbouwspecialisten niet miskend werden, aangezien zij het voorzitterschap en dus ook beslissende stem had den, en dat wat het belang betreft dat in het buitenland wordt gehecht aan de verzorging van de planologische aspecten bij de uitvoering van een ruilverkaveling, het volstaat te herinneren aan de rol van bijv. de Gedeputeerde Staten in Nederland. Dit College, dat belast is met de voorbereiding van streekplannen en de goed keuring van uitbreidingsplannen, neemt immers in de Nederlandse ruilverkavelingsprocedure een centrale plaats in. De verhouding ruilverkavelingruimtelijke ordening wordt ook beïnvloed door de aard van de onroerende goederen, al dan niet in het blok begrepen. De Belgische wet voorziet in artikel 2 dat de volgende onroerende goederen niet in een ruilverkaveling mogen worden opgenomen: 1Eigendommen die tot het openbaar domein behoren. Daarentegen kunnen al de gronden die behoren tot het privaat domein van 140 1) Pari. Hand., Senaat, 1955-1956, blz. 1043, 1044, 1047 en 1134. 2) N.M.K.L., Nationale Studiedag over de Ruilverkaveling der Land eigendommen, op 20 februari 1956 (Preadvies C. van Himbeeck; Tussen komst de Couvreur). 3) Deze opvatting begint nu ook in België door te dringen (cf. A. de Leeuw De agrarische Ruilverkaveling; Antwerpen, 1957; nrs- 293 e-v- Rapporten Vie Nationaal Congres van de Belgische Fed. voor Stedebouw en Woning wezen, 1958; blz. 54 en 262). Tot nog toe ging in België het debat inzake nut en noodzakelijkheid van de ruimtelijke ordening meestal alleen over de bouwpolitie.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 22