142 gevolg van het opmaken van het aanlegplan, als bouwterrein bestempeld zijn, worden dan in de ruilverkaveling opgenomen. De landbouwkundige ruilwaarde blijft de grondslag voor de toe deling van de kavels, maar aan bouwterrein wordt een extra waarde toegekend, om bij het plan van toedeling verrekening te kunnen toepassen. Het welslagen van laatstgenoemde procedure hangt af van het bestaan van aanlegplannen in de gemeente waar men ruilverkave ling wil uitvoeren en daarover juist werd het laatste woord nog niet gesproken. Bij het opmaken van plannen van aanleg, d.w.z. het aanwijzen van de toekomstige groen-, bouwterrein-, industrie zones e.d. rijst immers het vraagstuk van de taxatie der meerwaarde en van de vergoeding der minderwaarde van de eigendommen die in die zones vallen; daarover juist is het debat nogal vinnig en o.a. daarom werd nog geen definitieve wet op de stedebouw aangenomén. Wij moeten daarom voorlopig in België de huidige en de toe komstige bouwterreinen voor zover deze te bepalen zijn buiten de ruilverkaveling houden. De oplossing gegeven in artikel 2, 30 van de Belgische Wet is dus op haar plaats, ook al betekent ze een achterstand van ca. 15 jaar op de Nederlandse gelijkaardige be palingen. Deze achterstand is in zekere zin logisch, daar hij grosso modo die is, welke België inzake stedebouw scheidt van Nederland, waar de Woningwet van 1901 reeds in 1921 en 1931 voor de stede bouw dienstbaar werd gemaakt, in tegenstelling tot België waar slechts sedert 1940 een voorlopige wetgeving in werking is getreden. Wordt een ruilverkaveling ontworpen in een gemeente waarvoor reeds plannen van aanleg bij koninklijk besluit werden goedge keurd, dan zijn de huidige en de toekomstige bouwterreinen gekend en is het niet moeilijk ze uit het ruilverkavelingsblok te sluiten. Ten onrechte voorzag het wetsontwerp betreffende de ruilverka veling geen enkele bepaling welke er toe kon bijdragen: Bestaand natuurschoon in de mate van het mogelijke te be schermen Bij het opmaken van de nieuwe indeling der kavels, elementen van esthetische aard in het landschap in te brengen. Dergelijke voorschriften zijn nochtans gewenst; dit werd dan ook tijdens de parlementaire behandeling ingezien. Een stap in de goede richting was het aanvaarden bij artikel 2 van het amendement- Molter waarbij bepaald wordt dat in een ruilverkaveling niet mogen worden opgenomen: 4° De bij koninklijk besluit krachtens de wet van 7 augustus 1931 geklasseerde landschappen, behoudens bij machtiging van de Konink lijke Commissie voor Monumenten en Landschappen; 50 Tegen de wil van de eigenaren, gronden die toebehoren aan rechts personen waarvan het maatschappelijk doel de natuurbescherming is, x) Pari. Doe., Senaat, 1955-1956, 164, blz. 3.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 24