144 onderworpen aan het stelsel van de besluitwet van 1946, moet, zoals reeds gezegd, de bouwlustige een vergunning tot bouwen ver krijgen van de Minister van Openbare Werken (artikel 18, B.W. 2 december 1946) en dat onverminderd de vergunning die te be komen is op grond van het gemeen recht (Gemeentewet, artt. 75, 78 90-8°). Het verkrijgen van die vergunning loopt niet altijd van een leien dakje; het gevaar bestaat dan ook, dat de tegenstan ders van een ruilverkaveling het argument van onder stedebouw regime plaatsen van hun gemeente, tegen de ontworpen ruilver kaveling zullen uitspelen en alzo de uitslag van de stemming op de algemene vergadering zullen beïnvloeden. In de praktijk wordt dan ook gewacht tot na de algemene vergaderingin feite betekent dit slechts voor de betrokken gemeente dat voormeld Koninklijk besluit eerder wordt genomen dan verwacht werd; het ligt namelijk in de bedoeling binnen afzienbare tijd toch alle Belgische gemeenten onder stedebouw-regime te plaatsen, daar nu meer en meer wordt ingezien dat het huidige systeem geen voldoening schenkt. Ingevolge de belofte gedaan door de Minister van Landbouw tijdens de behandeling van het wetsontwerp betreffende de ruil verkaveling in de Kamercommissie van Landbouw wijst hij één ambtenaar in plaats van twee van zijn departement en één van het bestuur van de Stedebouw aan, om in het Ruilverkavelings comité te zetelen. De aanwezigheid van deze laatste ambtenaar gewoonlijk de provinciale directeur van de Stedebouw is een grote hulp gebleken bij de uitvoering van de ruilverkaveling, vooral daar hij o.a. de subsidiëring van de gemeentewegen onder zijn be voegdheid heeft. Op deze wijze wordt dus in de praktijk nog een ander contact gelegd tussen ruilverkaveling en stedebouw; het is van waarde, in afwachting dat een nieuwe wetgeving wordt uitgewerkt. Deze laatste is ten andere reeds in de parlementaire fase getreden want op 8 april 1959 werd in de Senaat een ontwerp ingediend met het oog op een wet op de stedebouw en de ruimtelijke ordening 2) Dit ontwerp steunt o.a. op het principe dat „alle gemeenten van het Rijk onder de nieuwe wet vallen", zodat enkele van de hier be studeerde problemen een oplossing zullen vinden; van een eigenlijke regeling van de verhouding ruilverkavelingruimtelijke ordening is evenwel geen sprake 3). Het wetsontwerp is tengevolge van de recente ontbinding van het Parlement nog niet in beide Kamers goedgekeurd en zal dus nog niet zo vlug van kracht worden. x) Pari. Doe., Kamer, 1955-1956, 520/3, blz. 7. 2) Pari. Doe., Senaat, 1958-1959, 124. 3) Memorie van Toelichting, blz. 17. In het wetsontwerp is wel een Hoofd stuk VI getiteld „Ruilverkaveling en Herverkaveling" (artt. 30 t.e.m. 32); het gaat er evenwel niet over agrarische ruilverkaveling maar over „stede- bouw-ruilverkaveling" (Cf. A. de Leeuw: o.c., nr. 151).

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 26