149 Daar door sommige parlementsleden werd gevreesd dat de pachters aldus de ruilverkaveling zouden kunnen opleggen aan de eigenaars, dienden zij amendementen in om het in fine van lid 4 van artikel 10 te doen vervallen, amendementen die, alhoewel ze allen werden verworpen, dan toch tot een wijziging leidden 1). Het voorschrift luidt nu: De wet bepaalt verder nog (artikel 10, lid 2) dat de eigenaars vruchtgebruikers en gebruikers die niet deelnemen aan de stem ming, geacht worden het voorstel goed te keuren. Dit voorschrift, gelijk aan dat van artikel 42, lid 3 van de Nederlandse Ruilver- kavelingswet 1954 en van artikel 12 van het wetsontwerp van 1948, werd door de Verenigde Senaatscommissies van Landbouw en Justitie in de tekst opgenomen. Tegen deze wijze van stemmen worden steeds weer twee (bezwaren ingebracht, nl. dat zij niet geheim is, en verder dat zij onrechtvaardig is daar de afwezigen beschouwd worden als ja-stemmers. Het eerste bezwaar is een gevolg van een verkeerde voorstelling van de aard van de algemene vergadering waarop het al dan niet doorgaan van een ruilverkaveling wordt beslist. In België wordt ze nog te dikwijls vergeleken met een gemeente- of parlements verkiezing. Dit is niet juist, want het is een vergadering in de aard van die welke plaats heeft bijv. onder de aandeelhouders van een Naamloze Vennootschap. Ieder belanghebbende bij een ruilver kaveling is in zeker zin „aandeelhouder", zijn „aandeel het perceel zijnde dat hij bezit of gebruikt. Uit de aard van de vereiste meerderheid vloeit voort dat de stemming, om zuivere praktische redenen, niet geheim kan zijn. De meerderheid in aantal en in oppervlakte moet immers worden bekomen; er moet dus bekend zijn hoeveel oppervlakte elke stem vertegenwoordigt. Daarenboven mag toch ook niet uit het oog worden verloren dat het bij dergelijke beslissing gaat over een zaak van nationaal belang. Zoals gezegd worden de afwezigen als voorstemmers beschouwd; het protest dat tegen dit principe rijst is ook ongewettigd. Ten eerste voorziet de wet dit geval uitdrukkelijk en ten tweede wordt op de uitnodiging tot de algemene vergadering duidelijk vermeld: „Volgens artikel 10 alinea 2 van de wet op de ruilverkaveling, Indien het voorstel slechts in één van beide groepen die dubbele meerderheid verkrijgt, mag de Koning, zo het algemeen belang zulks dwingend vordert, tot ruilverkaveling besluiten voor zover in de andere groep ten minste een vierde van de belanghebbenden het voorstel bij treden en deze anderzijds ten minste een vierde van de kadastrale oppervlakte der te verkavelen gronden bezitten of in gebruik hebben. i) Amendementen - P. M. Orban c.s.Pari. Doe., Senaat, 1955-1956, 164/ II; Amendementen - K. Coulonvaux F. Parmentier: Pari. Doe., Senaat, 1955-1956, 164/V; Amendement - G. LoosPari. Doe., Kamer, 52°/4-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 31