gevoelige laag. Men moet dus hierop zelf een normale kopieerlaag slingeren. Het gecombineerde diapositief wordt hierop belicht, waarna bij het ontwikkelen van de laag het lijnenbeeld van de kaart uit de peelcoat wordt weggeëtst. Men ziet dus het oranje oppervlak, waaruit de lijnen van de kaart zijn verdwenen; op een lichtbak zijn deze dus wit. Wil men nu voor een bepaalde kleur, bijv. donkergroen voor bos, een peelcoatfolie gereed maken, dan kan men op twee manieren werken ie. Volgens de positief-methoded.w.z. men laat alleen de per celen bos staan en al het overige van de peelcoat „stript" men weg. 2e. Volgens de negatief-methode; d.w.z. men haalt alleen de percelen bos uit het peelcoat weg. Welke methode kiest men nu? Beide hebben hun voor- en na delen. Laten we het oog nog eens richten op een bosperceel. Bij de positief-methode blijft het vlakje peelcoat zonder zijn contouren staan, dus alleen dit oppervlak krijgt straks in de kaart de groene kleur. Bij de negatief-methode haalt men het vlakje peelcoat weg, doch ook de lijnen rondom het vlakje zijn weggeëtst, zodat de groene kleur straks zowel over het vlakje, als over de contouren komt te liggen. Zou de druk van de kaart om onverschillig welke reden niet helemaal passen, dan valt de kleur over de lijn heen. Past bij de positief-methode de druk niet volledig, dan verschijnt er een wit randje tussen de lijn en de vlaktint. Deze witte randjes zijn in het kaartbeeld veel meer storend dan het oversteken van de kleur over haar contour. Uit een oogpunt van risico is dus de positief-methode minder gewenst. Ook zelfs als de druk past, is nog te zien welke methode is toegepast. Dit is begrijpelijk, want bij de negatief methode liggen de kleuren ook op de zwarte lijnen, waardoor het zwart van de kaart flets wordt. De positief-methode daarentegen is cartografisch het mooist; de zwarte lijnen blijven hun kracht behouden, waardoor de aanblik van de kaart veel fraaier wordt. Een ander aspect is nog de hoeveelheid werk. Bij de negatief methode moet men het totale lijnwerk van de kaart, dat met een bepaalde kleur niets te maken heeft, afdekken al of niet met een masker anders zouden immers alle lijnen die kleur krijgen. Dit is een zeer tijdrovend werk. Bij de positief-methode moeten alle vlakjes worden „weggestript" die niet de kleur moeten verkrijgen; ook dit is geen klein werkje. Heeft een blad bijv. bijna geheel de weidetint, dan is de positief-methode in het voordeel. Men zou dus kunnen redeneren, dat afhankelijk van het totale oppervlak van een kleur de positief- of negatief-methode moet worden gekozen. Dit is echter uit een oogpunt van de totale kaarteringsmethode niet juist. Deze laat niet toe dat de ene peelcoatfolie positief en de andere negatief is. Het is duidelijk in te zien, dat bij de methode waarin gravures, dus negatiefbeelden, voorkomen ook negatief- peelcoatfoliën behoren. Uitgaande van dit standpunt en toch pro- 176

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 58