m-
lt,6,
[W]- ïjïT1
W6]
[6c]~r^ï[ac] - -
[Af 2]=[df\~
W [af]—
[aa\
r>,
+b
125
Evenzo
\bd]
[6c]-
[crf]
[cc]-
--[^[c5]
[dd]
\ci\
[ab\
[od]-
[aa] J
[66>
[aö] r"M
{[6/]_&«/]}
[aa]
Om de tweede leden van de vergelijkingen (5) te berekenen^de
waarden [af.2] t/m [5/.2] uit (6), dient men de bedragen [aa],
[a&], [ac], [arf], [66], [6c], [bd'\, [cc], [cd] en [dd] te kennen. Men be
rekent ze het gemakkelijkst numeriek uit de waarden a t/m d,
die men op hun beurt kan uitpassen. Tienstra heeft immers reeds
a
aangetoond (litt. 6, zie ook litt. 4, blz. 6-8) dat de bedragen -^r-
(1s is de schaal van inversie) de ordinaten (in dm) zijn van de ge
ïnverteerde, verschoven en eventueel met g vermenigvuldigde
punten waarop men in P heeft gericht; de -i-'s zijn de abscissen
s
van die geïnverteerde en verschoven richtpunten ten opzichte van
het willekeurige doch loodrechte assenstelsel £4 door P'waarvan
hiervoor reeds sprake was. De c)'s en (+d)'s zijn, afgezien van
de schaal van inversie, de ordinaten 0 en de abscissen (in dm)
van de geïnverteerde en verschoven punten waarop in Q is gericht.
Bij deze waarden der (gereduceerde) richtingscoëfficienten a t/m d
vindt men AXP t/m AYq in cm. Daar volgens (2) de waarde c1
uit (3) gelijk is aan
c5 -f-a
5 is +Cs
het vijfde deel van de ordi-
5 5 5
naat 4 (in dm) van het geïnverteerde doch wfeTverschoven richt-
- is een vijfde van de abscis Z, van het niet-
punt 5;- 5
verschoven richtpunt 5. Uiteraard moet ook hier de schaal van
inversie nog in rekening worden gebracht.