(x)P (AgU (/_A/) Sin W= mPm A/i" f c»n (0.764^2+0.272^3+0.120^4+0.053 A5+o.oi8A6 (^r)pI tsin d (6) and A/ cmPm 0.248+0 0.740+4 3.82iP2 202 AgE)j, R*P S A nPn. Approximate form of (5) is 00 247 1 T Now f s P» 5-P2 3-5-Pg 3-P4 2.75-P5 2 w 1 2.6P6 2.5P7+(7) 7 1.907P3 i.078P4 o.582P5 o.25oP6 o.io3P7 (8) is equal to f at 8 values of approximately 30° 50° 170°. sin i|(f A/) is sensibly zero between <1; 20° and 180°. From (6) 2JJÏ I 1 +0.005^,) io~#g of which root (sum of squares) 1.24X 10~6g,J when the following numerical values of A2 A7, derived from A.M.S. (Washington) Technical Report No. 24, pp. 51,52 are used: A2=o.93, ^3=3.31, .44=3.71, A6=2.57, A6=3.2i, A7=2.20. The integral on the left side of (9) requires to be taken only as far as <J< 200. Samenvatting Op uitnodiging van de Rijkscommissie voor Geodesie hield Dr. J. de Graaff-Hunxer, oud-president van de Association Internationale de Géodésie, op 2 mei jl. in het Laboratorium voor Geodesie te Delft deze voor dracht over zijn nieuwe theorie over de vormbepaling van de aarde. Hij maakt bezwaar tegen de tot nu toe toegepaste reductiemethoden van zwaartekrachtwaarnemingen tot de geoïde en wil in principe de waargenomen g op het topografisch aardoppervlak, in het waarnemingspunt zelf, vergelijken met een referentiewaarde in het corresponderende punt van het referentie model. Daartoe maakt hij gebruik van de buitengelegen equipotentiaal- vlakken van de aarde en de daarmede corresponderende equipotentiaal- vlakken van zijn theoretisch referentiemodel W TJ). Hij kan dan in elk waarnemingspunt op dezelfde manier Ag g y berekenen als dat op de klassieke wijze voor geoïde en normaalsferoïde geschiedde. De potentiaal van de aarde in het waarnemingspunt is met behulp van waterpassingen ge combineerd met zwaartekrachtwaarnemingen te bepalen op een constante na. Om praktische redenen vanwege de onregelmatigheid in de topografie van de aarde voert Dr. De Graaff-Hunter een zgn. model-earth" in, een regelmatig oppervlak, waarvan de hoogte van een punt gedefinieerd wordt door de gemiddelde hoogte van de topografie rondom dat punt tot op 200 km. Ook tot deze model-earth" moeten de zwaartekrachtwaarnemin gen worden herleid, maar de reducties zijn nu veel kleiner en gaan met minder hypothesen gepaard dan de reducties tot de geoïde. Aan het slot van zijn voordracht geeft Dr. De Graaff-Hunter een metho de aan om de invloed van de zwaartekrachtanomalieën in de verweg gelegen gebieden te schatten.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 12