W. Markowitz (Ver. Staten) vroeg belangstelling voor het bij
National Aeronautical and Space Administration (NASA) in studie
zijnde plan in 1961 een speciaal met het oog op geodetische toe
passingen uitgeruste satelliet in een baan te brengen, die uit een
oogpunt van geodetisch gebruik als optimaal te beschouwen is.
Helaas zijn in dit opzicht de aan de baan te stellen eisen voor dy
namisch en meetkundig geodetisch gebruik niet dezelfde De baan
van de satelliet zou meer worden afgestemd op de meetkundige
toepassing. De uitrusting van de satelliet omvat een krachtige licht
bron, zodat optisch-fotografische waarneming gedurende de gehele
nacht mogelijk zal zijn. Als waarnemingsinstrument dient de bal
listische camera Wild BC-4. Elektronische en andere optische
systemen dienen voor de bepaling van benaderde posities ter oriën
tering van de camera's. Dit is een voorlopig programma. Voor de
bepaling van punten op een gemiddelde onderlinge afstand van
ongeveer 2500 km moeten ruwweg 100 stations worden bezet.
Zulk een puntenveld zou dan de gehele aarde omvatten. Nauwe
internationale samenwerking is voor de uitvoering van het plan
noodzakelijk.
De aanvang van de besprekingen in deze sectie werd gemarkeerd
door een voortreffelijk overzicht van het in de laatste drie jaren
verrichte werk op praktisch en theoretisch gebied, gegeven door de
algemeen rapporteur Ir. A. Waalewijn (Nederland).
De voorzitter Dr. O. Simonsen (Denemarken) van de permanente
commissie nr. 2 bracht verslag uit van de in de afgelopen driejarige
periode voltooide vereffening van een uit delen van nationale water-
pasnetten samengesteld (West)europees waterpasnet. Dit net moet
worden beschouwd als het begin van de samenstelling van een veel
uitgestrekter net, een opzet tot nu toe niet-realiseerbaar door grens
kwesties. De berekeningen werden uitgevoerd door geodetische in
stituten in Helsinki, Parijs, München en Delft, waarbij het Delftse
instituut het laboratorium voor geodetische rekentechniek van
de Technische Hogeschool ook een statistische analyse uitvoerde.
Deze statistische analyse betrof tevens de toetsing van hypothesen
over verschillen in gemiddelde hoogte van het zeeniveau, geregis
treerd door een aantal aan het Westeuropese waterpasnet verbonden
mareografen (in de vorm van peilschalen en peilschrijvers).
In dit verband was bijzonder belangwekkend een uiteenzetting
van Dr. J. R. Rossiter (Engeland) van de Permanent Service for
Mean Sea Level over de reductie van mareograaf-af lezingen. Dit
geschiedde in het kader van een gemeenschappelijke zitting van
sectie II van de A.I.G. met de International Association of Oceanog
raphy. Op fysische gronden ontwikkelde Dr. Rossiter een hypo
these over verschillen van gemiddeld zeeniveau in Noordwest
Europa, die in het algemeen zeer goed bleek aan te sluiten bij de
uitkomsten van de uitgevoerde vereffening van het Westeuropese
2X2
SECTIE II - WATERPASSING