269
In een voordracht, die ik in 1934 hield bij de viering van het
50-jarig bestaan van de Vereniging voor Kadaster en Landmeet
kunde, sprak ik over Rechtszekerheid, analyseerde enige processen
en meende toen te mogen concluderen dat, aangezien vele akten
niet veel meer dan de kadastrale aanduiding als object omschrijving
inhouden, de rechter meestal hieruit zou moeten concluderen dat
dan de kadastrale grens ook de rechtsgrens zou zijn. Is er in de akte
tegenspraak tussen de kadastrale aanduiding en de nadere objects
omschrijving dan wil die nadere omschrijving het ook nog wel eens
winnen en wordt de kadastrale omschrijving terzijde geschoven.
Een nadere studie van deze processen en wat later is bekend
geworden bracht mij echter tot andere gedachten over de betekenis
van die rechterlijke uitspraken.
Te veel had ik vroeger uit het oog verloren dat onze onafhankelijke
rechter bij het wijzen van zijn vonnis of arrest gebonden is aan de
strenge voorschriften van het bewijsrecht en een oordeel moet geven
over datgene wat partijen in hun conclusies van eis en van antwoord
te berde hebben gebracht aan feiten en welke daarna in het proces
door de rechter bewezen geacht moeten worden om daarop zijn
uitspraak te gronden. Die conclusies nu worden vrijwel nimmer in
de publikaties van jurisprudentie betrokken, maar soms kan men
wel uit een vonnis of arrest afleiden wat partijen in hun conclusies
hebben gesteld.
Ik moge dit wat verduidelijken door nog eens over het geval
Van Alphen-Harcksen in Rotterdam uit te wijden.
De strijd ging daarbij over een strook tuingrond van drie meter
over de volle breedte van twee achter elkaar gelegen percelen.
Deze strook lag aan de noordzijde van een schutting, die al sinds
1884 op dezelfde plaats had gestaan en die de zuidzijde begrensde
van een huis en tuin aan de Diergaardelaan. Aan de andere zijde van
die schutting lag een huis met open plaats aan de Helmersstraat.
Van Alphen had in zijn koopakte staan, dat hij had gekocht een
huis met plaats aan de Helmersstraat, kadastraal bekend gemeente
Rotterdam, sectie S, nummer 1047. Het bleek nu uit de kadastrale
gegevens dat de schutting drie meter anders stond dan de kadastrale
grenslijn van 1047.
Van Alphen won in de eerste instantie en kreeg die strook
toegewezen. In hoger beroep constateert nu het Hof dat tussen
partijen vaststaat „als zijnde door Van Alphen gesteld en door
Harcksen niet tegengesproken", dat de betwiste strook deel uit
maakt van het kadastrale perceel 1047 en dat dit perceel door de
overschrijving van de koopakte eigendom is geworden van Van
Alphen.
Hier nu, dus in wat in de conclusie van eis was gesteld en niet
was bestreden, ligt het zwaartepunt van deze procedure, omdat de
rechter dit nu bewezen moet achten en dus Van Alphen als
eigenaar van de betwiste strook moet erkennen. Voor Harcksen
bleef nu niet anders over dan te trachten aan te tonen, dat hij