of er ooit van ruilverkaveling sprake zal zijn, doch ook voor het
geven van een goedkeuring nog niet de minste aanleiding bestaat.
Op dit geval is dus art. 128 niet van toepassing, doch zal het
normale recht geheven moeten worden.
E.e.a. was aanleiding voor een particuliere maatschappij, die zich
bezig houdt met de uitvoering van ruilverkavelingen (uiteraard
voor zover deze geschieden uit kracht van een overeenkomst) zich
tot de Staatssecretaris van Financiën te wenden met het verzoek
om restitutie van de betaalde rechten, nadat de ministeriële goed
keuring zou zijn verleend.
In zijn antwoord1) deelt de Staatssecretaris mede dat hij zich
kan verenigen met het voorstel van de Maatschappij, de door haar
ten behoeve van het voorbereiden van ruilverkavelingsovereen
komsten benodigde kadastrale extracten, niet2) voorzien van ge
gevens omtrent de bezwaardheid, aanvankelijk tegen betaling te
laten verstrekken door de hypotheekbewaarders, doch de gestorte
bedragen te restitueren op vertoon van de ministeriële goedkeuring.
In zijn antwoord op een soortgelijk verzoek van een andere
maatschappij (opgenomen in een aanschrijving van 1959) doet de
Staatssecretaris tevens de toezegging, dat de extracten, al dan niet
voorzien van een opgave van bezwaardheid, door de hypotheek
bewaarder ten hoogste eenmaal gratis worden geverifieerd. De
vxaag zal rijzen, wat te verslaan onder „voorzien van een opgave
van bezwaardheid". Moeten we uit de toezegging afleiden, dat de
hypotheekbewaarder behalve met de afgifte van het door hem te
tekenen extract ook in dit speciale geval belast is met het
zgn. inzage nemen van of nazage doen naar de eventuele hypothe
caire bezwaardheid en met het vermelden van de resultaten van
zijn onderzoek op die extracten? Hij zou zich plotseling voor een
taak zien geplaatst, waaromtrent geen uitdrukkelijke voorschriften
bestaan, een verrichting die tot nu toe niet tot zijn competentie
behoorde (aangenomen dat de wet een limitatieve opsomming van
zijn bevoegdheden geeft), doch geacht wordt uitsluitend te zijn
voorbehouden aan de belanghebbenden, het publiek en hoogstens
aan de vertegenwoordiger van dat publiek, de beëdigd klerk.
Wil de hypotheekbewaarder aan belanghebbende iets mededelen
omtrent hypothecaire bezwaardheid, dan staat hem naar de
heersende opvattingen geen ander communicatiemiddel ter be
schikking dan het door het civiele recht erkende getuigschrift.
Om te kunnen voldoen aan de letterlijke bewoordingen van de
ministeriële toezegging, zal hij derhalve de hulp van de beëdigd
klerk moeten inroepen. Op dat moment gaat laatstgenoemde op
treden als de vertegenwoordiger van de maatschappij en zal
daardoor gerechtigd zijn van de door hem aan zijn opdrachtgever
(die maatschappij) te verlenen diensten een zeker bedrag aan
28o
Opgenomen in een aanschrijving van 1954, in 1955 nader aangevuld.
2) Uit een latere aanschrijving (van 1957) blijkt dat instede van „niet"
gelezen moet worden „al dan niet".