het te ver zou voeren het bewijs voor willekeurige situaties te geven. Een dergelijke omissie is m.i. in een dissertatie te betreuren: het bewijs dat in dit geval ook bij configuraties van meer dan vier punten een rangverlies van meer dan één in de matrix der correctie vergelijkingen mogelijk is, verdient zeker gepubliceerd te worden. De schrijver toont verder aan dat bij beide methoden de refractie coëfficiënt niet als onbekende ingevoerd kan worden, omdat deze coëfficiënt in de correctievergelijkingen praktisch lineair afhankelijk is van de coëfficiënten der overige onbekenden, althans in de ge bruikelijke, vrij vlakke netten. Dit is een zeer belangrijke con clusie: men vindt in de meeste overige publikaties slechts betrek kelijk vage uitspraken, die inhouden dat een regelmatige extra kromming der niveauvlakken in haar uitwerking niet gescheiden kan worden van de invloed der refractie. De schrijver heeft het gevonden resultaat niet ten volle uitgebuitdit is zeer waar schijnlijk een gevolg van het feit dat hij geen gebruik maakt van de matrixnotatie of een andere notatie die geschikt is voor onder werpen uit de lineaire algebra. Bij gebruik van zulk een notatie worden, als men bovengenoemd resultaat gevonden heeft, ogen blikkelijk enkele interessante verdere consequenties duidelijk. Het derde hoofdstuk behandelt de invloed van schietlood afwijkingen op trigonometrische hoogten en de voorwaarden waar aan voldaan moet zijn om uit de trigonometrische hoogtemeting orthometrische resp. ellipsoïdische hoogten te verkrijgen. De be wering van Helmert, dat de trigonometrische hoogtemeting orthometrische hoogten levert als de schietloodafwijkingen even redig met de afstand toenemen, blijkt onvolledig te zijn. De waarde van dit soort beschouwingen is nogal problematisch: men tracht een fysische grootheid te meten en discussieert erover aan welke voorwaarden die grootheid moet voldoen, wil het metingsresultaat bepaalde eigenschappen hebben. Als mijn huis zuiver kubus vormig is kan ik door de lichaamsdiagonaal te meten precies de breedte van de voorgevel bepalen, namelijk door het resultaat door y 3 te delen. In een dergelijke uitspraak heeft men het schijnbaar over een huis en een voorgevel, maar zij zegt alleen iets over kubussen Dit is niet speciaal bedoeld als kritiek aan het adres van Dr. Gleinsvik: het is nu eenmaal gebruikelijk dat iemand die over de trigonometrische hoogtemeting schrijft, voorwaarden opstelt waaraan onze goede aarde moet voldoen opdat de rekensommetjes van de geodeten uit zullen komen, en het betoog van de schrijver is het volledigste en grondigste dat mij bekend is; het heeft zeker belang voor de theorie. Bij de kwestie van het referentievlak waarop trigonometrische hoogten betrekking hebben komt de schrijver tot de conclusie dat het waterpassen in het algemeen niet als grensgeval van de trigonometrische hoogtemeting met korte zijdelengten be schouwd kan worden. Hoofdstuk 4 geeft een bijdrage over de nauwkeurigheid van geoïdebepalingen in meridiaanprofielen met behulp van verticale 302

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 44