ambtelijk ingrijpen. De vele moeilijkheden die zouden moeten worden overwonnen bij overgang naar een ander stelsel hebben bij deze beslissing geen overwegende rol gespeeld. Vanzelfsprekend komt bij dit gedeelte van het onderricht ook ter sprake wat in de tijd, verlopen sinds de invoering in 1838, geschreven en gedacht is over ons publiciteitsstelsel en wat ver schillende Staatscommissies daarover hebben gerapporteerd, zonder dat werd voorgesteld het stelsel van aard te doen veranderen. Alleen een minderheidsnota bij het rapport van de derde Commissie (die van 1906) hield een vurig pleidooi om het Torrensstelsel in te voeren. Maar dit leidde niet tot enige verandering in de wet geving. En thans is een nieuwe Staatscommissie bezig een rapport aan de wetgever voor te bereiden, niet over de overgang op een ander stelsel in onze openbare registers, maar over bezinning op de vraag wat de maatschappelijke functie van het kadaster moet zijn en over de wenselijkheid van een wettelijke regeling van het kadaster. In de installatierede van deze Commissie door de toenmalige Minister van Financiën, duidde deze als eerste vraag aan: welke juridische betekenis zou moeten worden toegekend aan de kadastrale gegevens, omdat deze volgens het ontwerp B.W. voortaan in alle stukken die gepubliceerd worden, moeten worden gebruikt. Terecht werd in het antwoord van de Voorzitter der Commissie het vraagstuk van deze kadastrale aanduiding van onroerend goed in te publiceren stukken genoemd „het kernvraagstuk". Ik moge opmerken dat ook de Staatscommissie 1906 dit vraag stuk als zodanig heeft onderkend, in tegenstelling tot de vorige commissies die dit punt eigenlijk stilzwijgend zijn voorbijgegaan. In mijn voordrachten voor de studenten ben ik dit kernvraagstuk natuurlijk niet uit de weg gegaan, waarbij ik als uitgangspunt nam de stelling, dat men in 1838 bij het voorschrijven van de kadastrale aanduiding als objectomschrijving voor de stukken die in de openbare registers zouden worden gepubliceerd eigenlijk het Paard van Troje binnenhaalde. Men vergeve mij, dat ik deze keer, nu ik voor het laatst en wel in het openbaar hierover kan spreken, dit stokpaardje nog een ogenblik ga berijden. Ten aanzien van een onroerend goed kan men twee belangrijke vragen stellen. De eerste luidt: Wie is eigenaar van dit perceel? Eigenaar hier gebruikt als samenvatting van zakelijk gerechtigde. De tweede vraag luidt: Waarvan is hij dan eigenaar, d.w.z. tot hoever reikt zijn recht of nog anders gezegd: waar liggen de grenzen van zijn recht Om de eerste vraag te beantwoorden zal men dienen te weten hoe men volgens ons recht eigenaar kan worden van een onroerend goed. Eén van die wijzen van eigendomsverkrijging is door levering, 264

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 6