Dit huis is thans het Hotel Baulig en kan met de gegeven om
schrijving nog gemakkelijk worden geïdentificeerd.
Maar wat omtrent de ligging van de grenzen van het goed?
Behoort de aan de straatzijde aanwezige stoep erbij of is die ter
bede door de gemeente als straateigenaar ten gebruike afgestaan
En hoe zit het met de muur aan de zijde van het aangrenzende
koetshuis en wat ten aanzien van de open ruimte (de wande) aan
de zuidzijde, waardoor beide panden hun afvalwater lozen
In een akte van publieke veiling van 5 april 1730 van landerijen
onder Maurik vindt men dat te koop wordt aangeboden:
Hier zeggen de bewoordingen wel bitter weinig omtrent de
grenzen van het te veilen goed.
Het was in die tijd gewoonte dat in volgende akten werd ver
wezen naar vorige akten waarbij hetzelfde goed werd verkocht,
welke vorige akten aan de verkrijger van het goed werden over
gegeven. De terreinsindeling zal in die tijden minder dan tegen
woordig zijn gewijzigd, zodat men met deze omschrijvingen het
goed nog wel kon identificeren. Maar als er eens een conflict ont
stond over één der grenzen, zal de rechter voor het geven van een
beslissing wel hebben moeten afgaan op getuigenverklaringen
waarin van de aanwezigheid te eniger tijd in het verleden van een
sloot, heg of wal werd gewaagd.
Het Burgerlijk Wetboek van 1830 (dat nimmer in werking is
getreden in verband met de Belgische Opstand) voerde in de
levering van onroerend goed door overschrijving van een akte in
openbare registers, die in afwijking van het Coderecht zouden
worden ingevoerd. Over de objectsomschrijving in die akten bevat
dat wetboek geen enkele aanwijzing. Wel vindt men daarin, in
de titel over het hypotheekrecht, dat het te verbinden perceel
bijzonder moet worden aangeduid. Dit voorschrift is een gevolg
van het feit dat men wilde breken met een hypotheekrecht zoals
de Code dat o.m. kende, nl. met de zgn. wettelijke hypotheken op
alle goederen van een schuldenaar, zowel tegenwoordige als toe
komstige. De wetgever van 1830 wilde alleen conventionele
hypotheken rustende op bepaalde, stuk voor stuk aangeduide,
tegenwoordige goederen van de schuldenaar. Dit was het zgn.
specialiteitsbeginsel voor hypotheken, dat tegelijk met het publi-
citeitsstelsel voor de andere zakelijke rechten zou worden ingevoerd.
Uit het Koninklijk Besluit van 1828 ter uitvoering van het voor
gestelde hypothecaire stelsel, dat op 1 februari 1831 in werking
266
koetshuis van de woning van de Heer X, ten Zuiden aan het pand van
de Heer Y, zijnde een huis met open plaats, ingericht als apotheek,
groot ongeveer 200 ellen.
Eerstelijk een uittervveerd, groot omtrent vier mergen, gelegen tot
Maurik, in den Ampte van de Nederbetuwe, van ouds genaamd het
Keltenburgskampje, daar Oostwaarts de Heer Scholtus Tepel, Zuyd
den Bandijk en Westwaarts Franz Janszoon van Eck gelegen zijn,
zijnde vrij en eigen goed.