zou treden, vindt men dan ook naast de beschrijving van de in te
stellen registers geen andere sleutel om de weg te vinden in al de
over- en ingeschreven stukken dan een alfabetische naamwijzer.
Men zou alleen via een naam in een stuk genoemd dit stuk kunnen
weervinden in de registers en zo bijv. een afschrift aan een gegadigde
kunnen leveren.
Het Burgerlijk Wetboek dat op i oktober 1838 eindelijk in
werking kon treden voor Nederland alleen was op verschillende
punten anders geredigeerd dan dat van 1830. Het bevatte voor de
levering van onroerend goed geen bepaling over de aanduiding
van het object van de transactie. In de titel van Hypotheken is
nu echter verschenen, in artikel 1219 voor de hypotheekakte en
in artikel 1231 voor het borderel, het voorschrift, dat in deze
stukken het onroerend goed moet worden aangeduid „naar aan
leiding van de kadastrale indeling" m.a.w. voor elk te verbinden
perceel opgave van kadastrale gemeente, sectie en nummer.
Ik meen aangetoond te hebben in een artikel in het Weekblad
voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie (nrs. 4339 en 4340),
dat deze nieuwe eis niet anders betekende dan het verwezenlijken
van het specialiteitsbeginsel, m.a.w. dat de toenmalige wetgever,
bij het formuleren van de eis, geenszins heeft willen zeggen dat
daarmede nu ook de begrenzing van het speciaal verbonden
onroerend goed is vastgelegd. Impliciet zegt men natuurlijk wel
wat over die grenzen, omdat immers een kadastraal perceelnummer
cijfermatig vastgelegde grenzen heeft, die op een kaart zijn voor
gesteld en die door degenen, die beschikken over die cijfergegevens
(in casu de landmeters van het kadaster) op het terrein kunnen
worden gereconstrueerd.
Ik wil hier vooral de aandacht vestigen op het feit dat een
eenmaal technisch vastgelegde grenslijn onveranderlijk is, zij het
dan, dat de nieuwere inzichten over metingen en latere recon
structies deze onveranderlijkheid gaan relativeren en niet meer
absoluut willen laten gelden. Echter het mag toch „onveranderlijk"
heten in vergelijking met wat met de terreinsafscheidingen in de
natuur gebeuren kan en ook gebeurt. Daar zijn verplaatsingen
aan de orde van de dag, zowel opzettelijke als ten gevolge van
natuurlijke oorzaken. En hier schuilt nu de grote moeilijkheid die
aanleiding geeft tot het spreken van het „kernvraagstuk", als men
het wil hebben over de juridische betekenis van de kadastrale
gegevens, d.w.z. welke waarde eraan wordt toegekend of zal
moeten worden toegekend door de rechter in een grensproces.
Bij het Burgerlijk Wetboek van 1838 behoort een Koninklijk
Besluit, eveneens van dat jaar, over de inrichting van de openbare
registers, waarin het besluit van 1828 wordt gewijzigd en aan
gevuld. Er wordt in gesteld, dat in alle stukken die ter publikatie
worden aangeboden, voor de objectsomschrijving de kadastrale
aanduiding zal moeten worden gebruikt. Ook waar dit niet door
het Burgerlijk Wetboek zelf was voorgeschreven. Gedeeltelijk was
267