althans behoren dat te doen. Waar dit niet het geval is, schiet of de wetgever of de technicus of schieten beiden te kort in de ver vulling van hun taak. Mogen we met het vorenstaande er misschien in geslaagd zijn de kern van het probleem te benaderen, daarmee is nog niet ver klaard, waarom beide groepen zo fel, bijna vijandig tegenover elkaar blijken te staan en in hun wederkerige kritiek soms zelfs persoonlijk worden. Dat zulks uitsluitend zijn oorzaak vindt in het feit dat juist op het terrein der grondadministratie de verhouding tussen wet en techniek bijzondere spanningen vertoont, in die zin dat de een nauwelijks rekening houdt met de belangen van de ander, vermag ik niet aan te nemen. Mij wil het voorkomen, dat hier ook andere factoren een rol spelen. In de meeste verhandelingen waarin de verhouding hypotheken-kadaster ter sprake komt, of ze nu afkomstig zijn van de jurist of van de technicus, spreekt altijd wel het gevoelselement een woordje mede en komt helaas te vaak het eigen belang om de hoek kijken. Daaruit is weer te verklaren, dat vele auteurs de neiging vertonen het vraagstuk vanuit hun belangenpositie te benaderen. Is de jurist aan het woord, dan wordt het civiele recht de basis waarop zijn betoog rust, wat tot gevolg heeft dat hij te gauw geneigd is de openbare registers voorop te stellen en alles wat des kadasters is, als zijnde rechteloos, te bagatelliseren. Omgekeerd zal de techni cus, de landmeter, het instituut, dat hij oorspronkelijk met zijn specialistische kennis opbouwde, en dat hij thans nog met behulp van zijn techniek helpt instandhouden, tot uitgangspunt nemen, dit zelfs laten prevaleren en aan het civiele recht, i.e. het civiel rechtelijke instituut „openbare registers", niet die plaats toekennen, die het in de verhouding toch ontegenzeggelijk inneemt. De meeste schrifturen, waarin ons onderwerp direct of zijdelings ter sprake komt, verschenen in de loop van bijna anderhalve eeuw van de hand van kadaster-technici, hetgeen verklaarbaar is, gelet op het geringe aantal juristen, dat zich bezig hield met het kleine onderdeel van het civiele recht, dat in de verhouding wordt aan geduid met „hypotheken". Waarbij dan nog komt dat, mag de jurist al enig inzicht hebben in het doel en de werking van het stelsel van openbaarmaking, zijn interesse voor en kennis van alles wat met de naam techniek bestempeld wordt in het algemeen zo gering is (ook niet groot kan zijn), dat hij het kadaster (als toch ondoorgrondelijk) liefst zo veel mogelijk uit de weg blijft. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat ondanks alles wat hij in de loop der jaren publiceerde, de landmeter-scribent, zelfs al was hij tevens juridisch geschoold, er nooit ten volle in is geslaagd een werkelijk voortdurende belangstelling op te wekken voor zijn problemen (of wat hij als problemen zag) in kringen van juristen, en zelfs niet in die van het notariaat. De notaris heeft, hoewel men, gezien zijn voortdurend contact met publiciteit en specialiteit, anders zou verwachten, zelden een diepgaande belangstelling 336

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 26