337
getoond voor de betekenis van beide instellingen, noch voor de
pogingen, gedaan door de verzorgers van beide instituten om tot
een verbetering der stelsels of tot een steviger binding ervan te
geraken. Door zijn ogen te sluiten voor de problemen, en voorzover
hij ze ziet ze min of meer als interne ambtelijke aangelegenheden te
kwalificeren, wekt de notaris n.h.v. de schijn als zou hij huiverig
zijn voor elke verandering in het gehele systeem der grondboek
houding, althans wanneer die verandering een onderbreking van de
continuiteit in de uitoefening van zijn beroep ten gevolge zou hebben.
Des te opvallender is het, dat het thans twee juristen zijn zij
het dat ze ook bewaarder van het kadaster, dus ook kadaster
ambtenaar zijn die onze aandacht hebben gevraagd voor pro
blemen, met het stellen waarvan tot nu toe hoofdzakelijk de land
meters zich hebben bezig gehouden. Want zowel in de artikelen
reeksen van Mr. Nakken in het Weekblad voor Privaatrecht,
Notarisambt en Registratie als in de reeds genoemde bijdrage
in dat weekblad van Mr. Berretty, gaat het uiteindelijk om de
verhouding van kadaster en openbaar register, althans over de
betekenis, die deze instituten voor elkaar hebben. Dat beiden, als
civilist, het laatste tot uitgangspunt hebben genomen, behoeft
ons, gezien hetgeen we hierboven reeds opmerkten, niet te verbazen.
Beide auteurs geven blijk van een goed inzicht in het stelsel van
openbaarmaking, doch als het kadaster ter sprake komt, weten ze
wel de leemten aan te wijzen in de verhouding hypotheken-kadaster,
die ze, welhaast op onredelijke wijze, menen te moeten toeschrijven
aan de ondeugdelijkheid van dat kadaster, doch aan de betekenis
die dit instituut voor de maatschappij ontegenzeggelijk heeft
al is het dan ook verre van volmaakt gaan ze stilzwijgend
voorbij
We moeten toegeven, dat er voor de schrijvers geen directe
aanleiding bestond om de algemene betekenis van de kadastrale
functie in hun betoog te betrekken. Het wil ons dan ook voorkomen,
dat het niet zozeer deze negatie, als wel de gebruikte betoogtrant
is geweest, die bij de kadasterman en dan in het bijzonder de techni
cus de indruk moest wekken en ook heeft gewekt, als hadden de
schrijvers het gemunt op de functie kadaster, ja zelfs op de kadastra
le functionarissen, een indruk die nog werd verstevigd, doordat
zij hun beschouwingen niet geheel wisten vrij te houden van senti
ment.
Daar sentiment sentiment oproept, is het bijna vanzelfsprekend,
dat de reacties van de technici van het kadaster daarvan niet
geheel vrij zijn gebleven. Wat voorheen nog mogelijk was het
geven van een zakelijke verhandeling over beide instellingen en
hun onderling verband (wij denken hier in de eerste plaats aan de
werken van De Vos, Soutendij k-Mulder en Kluvers en ook
b Zie het artikel van Ir. W. van Riessen in dit tijdschrift jg. 1959.
blz. 246 e.v. alsmede de besprekingen in dit tijdschrift jg. 1958, blz. 183 e.v.,
jg- !959 blz. 192 e.v. en jg. i960, blz. 170 e.v.