trekken. Van de bewaarder kan slechts verlangd worden dat de afschriften eensluidend zijn met de originelen. Wie enigszins met de gang van zaken op een hypotheekkantoor op de hoogte is, zal zich kunnen voorstellen tot welk een omslachtige en tijdrovende procedure, zowel voor de bewaring als voor het publiek, een titelonderzoek op deze wijze zal leiden. Hier nu komt de beëdigd klerk om de hoek, of liever over de balie, kijken, niet als rijksambtenaar maar als lasthebber van het publiek. Bij uitstek deskundig in deze materie, haalt hij uit de veelheid van materiaal de voor een bepaald titelonderzoek essen tiële gegevens, die hij veelal in slechts enkele regels noteert. Enige bewijs- of rechtskracht hebben dergelijke inlichtingen niet. De Staat draagt er geen enkele verantwoordelijkheid voor, noch voor het goed overnemen uit de registers, noch voor de materiële juistheid ervan. Alles geschiedt voor risico van het publiek zelf (behoudens mogelijk verhaal op de beëdigd klerk persoonlijk voor door hem begane fouten). Met recht geldt hier, dat wanneer twee hetzelfde doen dit niet het zelfde iszou de bewaarder, gelijk Mr. Van Huls blij kbaar wil, dezelfde inlichtingen verstrekken als de beëdigd klerk, dan zou aan de in lichtingen van de bewaarder een geheel andere waarde moeten worden toegekend door het feit dat zij van een officieel persoon afkomstig zijn. Doch juist om het authentieke karakter van door de bewaarder te verstrekken stukken, dient deze zich, er zij hier nogmaals uit drukkelijk op gewezen, van het geven van dergelijke inlichtingen te onthouden. Het is dus geen kwestie of de artikelen 1265 en 1268 B.W. limi tatief dan wel enumeratief zijn gesteld. Dit doet in het geheel niet ter zake. Het gaat uitsluitend om de vraag of een bepaalde uit breiding van de taak van de bewaarder past in ons publiciteits- stelsel. Deze vraag moet voor wat betreft de specifieke werkzaam heden van de beëdigd klerk ontkennend beantwoord worden. Ir. R. JONKERS, Enige kanttekeningen (Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde 1961, blz. 278) 1. De schrijver stelt, dat zelfs in gevallen dat van een toekomstige ruilverkaveling geen sprake is, omdat het slechts de bedoeling van een klein groepje eigenaren is door onderlinge ruiling tot een doel matiger ligging van hun grondbezit te komen, gebruikmaking van de ruilverkavelingsovereenkomst wordt aanbevolen en gestimuleerd. 340 hoofd van de landmeetkundige dienst van de Nederlandsche Heidemaat schappij, Arnhem: bij het artikel „Enige fiscale aspecten van de ruilverkavelingsovereen komst" door Mr. ir. C. G. van Huls

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 30