34i Van juridisch en fiscaal standpunt bezien kan deze mening mis schien juist en verdedigbaar zijn, maar de omschrijving van het doel van de ruilingen die hier door de schrijver gegeven wordt, is zozeer een belang van de land-, tuin-, bosbouw of veehouderij, dat dit juist het criterium is waardoor deze ruilingen als ruilverkave lingsovereenkomst tot stand kunnen komen, daar ze volledig vallen onder de eisen van artikel 2 van de Ruilverkavelingswet 1954. Het feit, dat deze overeenkomsten bovendien de goedkeuring van Centrale Cultuurtechnische Commissie en Minister van Landbouw en Visserij verkrijgen is mijns inziens mede een waarborg voor het beantwoorden aan het in artikel 2 gestelde doel. Daar de Wet verder in art. 4 als minimum aantal partijen drie noemt, kan ook het kleine aantal geen argument tegen de ruilverkavelingsovereen komst zijn. Dat de van de zijde der Cultuurmaatschappijen gemaakte propaganda het tot stand komen van de ruilverkavelingsovereen komsten stimuleert is ontegenzeggelijk juist, maar dat deze propa ganda alleen de grote belangstelling voor deze vorm van ruilver kaveling in de laatste jaren heeft veroorzaakt, lijkt me onjuist. Dit is meer een gevolg van het feit, dat de wettelijke ruilverkaveling niet de zich steeds uitbreidende behoefte aan ruilverkaveling op korte termijn kan opvangen en dat het Meerjarenplan bepaalde gebieden voorlopig niet in aanmerking laat komenvandaar dat de Centrale Cultuurtechnische Commissie deze wijze van ruilverkavelen sterk stimuleert. Ook van de zijde van de Minister van Landbouw en Visserij is de ruilverkavelingsovereenkomst als middel om buiten het Meerjarenplan om tot ruilverkaveling te komen aanbevolen. (Zie brief van de Minister van Landbouw en Visserij gericht aan de Voorzitter van de Eerste Kamer d.d. 10-4-1961.) 2. Dat voor de ruilverkavelingsovereenkomst in tegenstelling tot de ruilingsakte twee notariële akten nodig zijn is niet juist. De overeenkomst behoeft slechts schriftelijk te worden aangegaan en overgeschreven in de openbare registers (art. 4 lid 2 der Wet). Dat voor deze overschrijving meestal de bemiddeling wordt in geroepen van de notaris, die later de toedelingsakte zal passeren, betekent nog niet dat dit een notariële akte is, of dat zelfs de hulp van een notaris hierbij nodig is. De enige eis die de wet stelt is dat de verdeling later bij notariële akte zal geschieden (art. 4 lid 1 der Wet). 3. De schrijver stelt verder, dat het grootste voordeel schuilt in de toepasselijk ver klaring van de bepalingen uit art. 128 van de Wet betreffende kostenloze medewerking van hypotheekbewaarder en vrijstelling van evenredig recht van registratie en zegelrecht. Het valt zeker niet te ontkennen dat dit voordelen zijn, maar belang rijker lijkt mij toch nog dat de gehele procedure veel eenvoudiger is dan bij een gewone ruiling. Men denke alleen maar aan de kwestie van overgang van hypotheken met behoud van hun rangorde krachtens de toepasselijkverklaring van art. 28, lid 2 en 3 van de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1961 | | pagina 31