34 zonder grote invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van de landmeetkunde buiten de kadastrale dienst. Lag aanvankelijk het zwaartepunt van deze buiten-kadastrale activiteit bij de Meet kundige dienst van de Rijkswaterstaat, geleidelijk werd een aantal kleinere kernen geschapen, waar zich een met die van het kadaster equivalente landmeetkundige activiteit ontwikkelde. Ik geloof niet te veel te zeggen, indien ik uit mijn herinnering aan die dagen ontleen, dat het de relatie tussen Tienstra en O. J. Jonas is geweest, die heeft geleid tot de oprichting van de Nederlandse Landmeetkundige Federatie. Dat dit moest uitgaan van de voor zitter van de Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde lijkt mij vanzelfsprekend, doch met mijn herinnering aan de gesprekken met Tienstra meen ik het recht te hebben, hem als de geestelijke vader van de Nederlandse Landmeetkundige Federatie te mogen beschouwen. Ook het feit, dat de Nederlandse Vereniging voor Fotogrammetrie in deze Federatie werd opgenomen, wijst wel in dezelfde richting. Immers het lidmaatschap daarvan was niet beperkt tot academisch-gevormde geodeten. De vorming van een federatie, waarin de Nederlandse Vereniging voor Fotogrammetrie werd opgenomen, was op zich zelf een daad, die bepaald meer in de lijn lag van het denken van Tienstra, die inmiddels uit Wage- ningen naar Delft was overgegaan, dan in die van het bestuur van de Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde. De landmeetkunde in de dertiger jaren in Nederland levert een bijzonder sterk bewijs voor de stelling, dat de maatschappelijke omstandigheden de ontwikkeling van een vak beïnvloeden. Natuurlijk, men kan daaraan niet alles toeschrijven. Als ik kijk in de richting van de Meetkundige dienst van de Rijkswaterstaat, dan hebben mensen als de toenmalige Directeur-generaal, Dr. Ringers, en ook de Hoofdingenieur-directeur Stoel de behoeften van dat ogenblik verstaan en de mogelijkheden voor ontwikkeling geschapen. Van een man als de stadslandmeter Van der Sterr in Amsterdam, kan men tot op zekere hoogte hetzelfde zeggen. Met betrekking tot de toepassing van de fotogrammetrie zijn het de toenmalige Chef-geoloog van de BPM, Dr. Schuurmann en de chef van de Topografische dienst van die maatschappij, Ir. Scherpbier, die door het scheppen van kansen uiterst waardevolle invloed op de ontwikkeling van een bepaald gebied van ons vak hebben uitgeoefend. Denkende over de invloed van personen, spreekt het vanzelf, dat voor mij altijd weer het beeld van Tienstra oprijst, die niet alleen een visie op de noodzakelijke ontwikkeling had, maar die bovendien de weg naar de moderne foutentheorie heeft ontsloten. Hoe groot die invloed van Tienstra is laat zich Nederland afmeten aan het belangrijke werk van zijn leerling Baarda en diens groep. Hoe zeer die ook elders doordringt blijkt uit het voorwoord van deel I van Jordan-Eggert-Kneissl, waar door de schrijfster naast elkaar Gauss en Tienstra worden genoemd als degenen die ieder

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1962 | | pagina 36