was voortgeschreden om een situatie te scheppen, die vrijwel
identiek is aan die welke bijv. in de wereld van de civiel-ingenieurs
bestaat. De kroon op deze ontwikkeling is inmiddels gezet door de
instelling van de landmeetkundige studierichting aan de Hogere
Technische School te Utrecht. Hiermede is de identiteit met de
ingenieurswereld volkomen geworden en is het eigenaardige
isolement van de landmeetkunde, waarin dit vak zich nog na de
eerste wereldoorlog bevond, en waaraan het zich met moeite en
niet zonder strijd heeft ontworsteld, doorbroken en opgeheven.
Mijn slotgedachten bij dit 25-jarig jubilieum van de NLF moge
ik wijden aan een paar problemen van organisatorische aard, die
met de Nederlandse Landmeetkundige Federatie ten nauwste
verband houden.
Ook in andere delen van de wereld ziet men ontwikkelingen, die
parallel lopen aan de onze. Ik denk dan in het bijzonder aan Canada
en Australië, waar eveneens gespecialiseerde ingenieursopleidingen
in de geodesie en cartografie aan de universiteiten hun intrede
hebben gedaan. Ook daar bestaat het vraagstuk van de organisatie.
Men heeft nl. licensed surveyors met daarnaast opkomende activi
teiten op geodetisch gebied van andere dan property surveyors.
Men ziet ook daar groepen van gedeeltelijk middelbare beoefenaren,
die tezamen met universitaire surveyors georganiseerd zijn in
organen zoals de Australian Institute of Cartographers, die, wat
hun samenstelling betreft, lijken op onze Nederlandse Vereniging
voor Fotogrammetrie. Ik heb in gesprekken over zulke problemen
steeds onze Nederlandse Landmeetkundige Federatie als een bij
zonder gelukkige oplossing aanbevolen. Ik meen namelijk, dat het
van grote betekenis is, dat men in een land allen, ook als zij werken
op verschillend niveau, een platform aanbiedt, waarin zij elkander
kunnen ontmoeten. In dat opzicht is onze Federatie een unieke en
nauwelijks voldoende te waarderen verschijningsvorm.
Er is bij ons ook wel eens gesproken over een eventuele geodeti
sche sectie van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. Ik zou de
geodetisch ingenieurs toch bepaald wel voor ogen willen houden,
dat men zich daarvan geen al te grote voorstelling dient te maken.
Zeker, het individuele lidmaatschap van het K.I.v.I. en een plaats
in de afdeling voor Weg- en Waterbouwkunde is voor ieder open,
maar een afdeling voor geodesie daarin is in de huidige situatie
van veel kleinere betekenis dan onze gezamenlijke activiteit in de
Nederlandse Landmeetkundige Federatie.
Voor deze Federatie zie ik trouwens nog een ander belangrijk
perspectief nl. een volledige verticale binding door het gehele vak
heen. De consequentie van de ontwikkeling, zoals ik die boven heb
getekend met betrekking tot de stijging van het niveau van de
universitaire landmeter tot de geodetisch ingenieur en de opvulling
van het daardoor ontstane vacuüm door de middelbare landmeet
kundigen, is ook organisatorisch op een gelukkige wijze tot uit
drukking gebracht door de stichting in 1959 van het Nederlands
40