de bewaarder plots in een zoutpilaar, als een notaris die gegevens wil hebben Uit het vorenstaande moge wel duidelijk zijn, dat er op een hypotheekkantoor heel wat omgaat, wat eigenlijk niet past in het Nederlandse systeem van publiciteit. Naar mijn mening wordt dit stelsel niet aangetast, indien de wet de bewaarder in zijn kwaliteit van ambtenaar van 's Rijks Admini stratie (en dus niet in die van min of meer civielrechtelijk-ambtenaar van het openbaar register) grotere bevoegdheid toekent met be trekking tot het verstrekken van gegevens, voorzover deze hem zonder dat hij enig waarde-oordeel uitspreekt uit de voor het publiek toegankelijke registers blijken. Litteratuuroverzicht W.P.N.R. nr. 4703. Rechtsvraag III, blz. 610 e.v. Door een notaris werd ter overschrijving in de openbare registers aangeboden een uittreksel van een akte van verkoop en koop en levering, waarin geen melding was gemaakt van de in de minuutakte genoemde koopprijs. De betrokken hypotheekbewaarder wilde de akte wel over schrijven, doch weigerde nadat de overschrijving had plaats gehad en de levering dus voltooid was toepassing in de kadastrale legger. Deze weigering was gegrond op de beslissing van de Admini stratie, voorkomende in P.W. nr. 15536, welk P.W. o.m. van artikel 671 lid 2 B.W. („onderwerpen of handelingen, welke niet tot de geleverde zaak betrekkelijk zijn") met een beroep op het arrest van de H.R. van 31 mei 1912 (P.W. nr. 10581), een nadere interpretatie geeft. De notaris is van mening, dat de bewaarder op grond van die interpretatie, aangenomen dat ze juist is, ook de overschrijving had moeten weigeren. Nu hij dit niet heeft gedaan, is de levering vol tooid. Toch, aldus de notaris, heeft het niet toepassen in de kadastra le boekhouding voor cliënten onprettige gevolgen (bijv. ook voor de aanslag grondbelasting). De notaris komt dan tot de conclusie dat het standpunt van de bewaarder onjuist is. Uitgaande van het bovenvermelde arrest van de H.R. zegt hij„De koopprijs is immers onderdeel van een verbintenisrechtelijke overeenkomst en haar hoe grootheid is van geen belang voor de geldigheid van de titel welke aan de zakenrechtelijke overeenkomst ten grondslag ligt. Het bedrag van die koopsom heeft voor de belangen van derden in het onderhavige geval dan ook geen enkele betekenis". De redacteur van W.P.N.R. die deze rechtsvraag beantwoordt, is van oordeel dat het standpunt van P.W. 15536 juist is. Hij baseert zijn mening o.a. op de Regeringsuitspraak naar aanleiding van de totstandkoming van art. 671 B.W. De Regering stelde zich toen op het standpunt, dat volgens lid 2 van dat artikel het „werke- 7i

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1962 | | pagina 13