lijk koopcontract" moet worden overgeschreven. Dit aldus de
redacteur impliceert toch wel de vermelding van de koopprijs.
De Regering motiveerde haar standpunt a.v.„Men kan het niet
aan partijen overlaten te bepalen, wat wel en wat niet moet worden
overgeschreven. En zou men bepalen dat „het wezenlijke" moet
worden uitgedrukt, dan zou men gevaar lopen talloze twistgedingen
te zien geboren worden, of dat „wezenlijke" werkelijk is openbaar
gemaakt, en dan zou de wettigheid der overdracht kunnen worden
betwist".
Wat ons bij het lezen van dit vraag- en antwoordspel opvalt is
het feit, dat noch door de vragensteller, noch door de beantwoorder
de ter zake vigerende administratieve voorschriften ter sprake zijn
gebracht. Het betoog van de notaris komt daarop neer, dat nu
eenmaal was overgeschreven en derhalve de koper zich ook juridisch
eigenaar kon noemen, hij ook het recht had om als zodanig in de
kadastrale administratie te boek te staan, zodat de bewaarder ten
onrechte de kadastrale toepassing had geweigerd, ook al was deze
weigering gegrond op een P.W. Indien inderdaad de betrokken
bewaarder de toepassing in de kadastrale administratie geweigerd
heeft uitsluitend met een beroep op dat P.W. (dat uiteindelijk een
beslissing van de Administratie inhoudt voor een bepaald geval),
zijn we geneigd die notaris gelijk te geven. Waar hij echter stelt
dat de bewaarder op grond van dat P.W. de overschrijving had
moeten weigeren, kunnen we hem niet meer volgen. Kan van de in
beginsel volstrekt lijdelijke hypotheek bewaarder met redelijkheid
verwacht worden, dat hij, alvorens een ter overschrijving aangebo
den stuk „op" het dagregister te boeken, zich een oordeel aanmatigt
omtrent de materiële inhoud van dat stuk, een interpretatie geeft
van de betrekkelijke wetstekst en vervolgens een conclusie trekt
Door dat te doen, zou hij zich tot over zijn oren in de moeilijkheden
steken. Dit heeft men van Regeringszijde ingezien. Maar aangezien
de Overheid er naar streefde, dat toch de hand zou worden gehouden
aan de bedoeling van het wettelijk voorschrift van art. 671, lid 2
B.W. (dat m.i. bij letterlijke interpretatie ook de koopsom rekent
tot de onderwerpen, die tot de geleverde zaak betrekkelijk zijn),
heeft zij een andere weg ingeslagen.
Daar het kadaster formeel nog steeds een zuivere overheids-
aangelegenheid is, en de Administratie ten allen tijde zelf kan
bepalen op welke wijze die taak zal worden uitgeoefend, is zij ook
in staat die regels te stellen voor de uitoefening, welke haar goed
dunken. Van deze mogelijkheid heeft de Regering bij het samen
stellen van de nieuwe Algemene Instructie regelende de Dienst van
het Kadaster (I.K.) (interne ambtelijke voorschriften) gebruik ge
maakt om daarin de incidentele regel van P.W. 15536 als algemeen
voorschrift voor de ambtenaren van het kadaster over te nemen.
Art. 542 van de I.K. luidt nl.
„1. In de legger geschiedt geen overboeking van percelen, noch
wijziging van tenaamstelling, tengevolge van: