-V0
8o
op zijn beurt met een standaardmeter vergeleken volgens hoofdstuk
x. Met de aldus geijkte invarstaaf van 4 meter bepaalt men de
onderlinge afstand tussen de microscopen. Het aligneren van de
staaf geschiedt met een flesjeswaterpas en een dunne staaldraad.
Men merkte hierbij op, dat het aligneren alleen met een staaldraad
ook voldoende nauwkeurig zou gaan.
Nadat men op deze wijze de afstand tussen de microscopen o en
24 bepaald heeft, wordt onder ieder van deze microscopen een
jaderinboutx) aangebracht. Alle andere microscopen worden weg-
geklapt in uithollingen in de muur. Met de twee microscopen be
paalt men de afstand tussen beide jaderinbouten. De invardraden
worden nu op normale wijze ten opzichte van deze bouten gemeten.
Zie bijv. [5]. De aflezingen geschieden met een handloep. De span
draden waarmee de gewichten aan de invardraden hangen, zijn van
dik koord gemaakt met een kern van evenwijdige draden en een
gevlochten buitenmantel. Deze spandraden geven geen torsie.
De luchttemperatuur wordt gemeten met vijf thermometers met
de kwikreservoirs ter hoogte van de invardraad.
Na het meten van de invardraden wordt opnieuw de afstand
tussen de jaderinbouten bepaald, in omgekeerde volgorde.
Al deze waarnemingen worden door twee personen gedaan, één
aan ieder uiteinde. Bovendien wisselen de personen éénmaal. Een
invardraad die met een nauwkeurigheid van 1 io6 bepaald moet
O
worden, wordt tien maal gemeten, waarbij tussen twee opeen
volgende metingen steeds enige dagen liggen.
Eventuele kleine verplaatsingen van de bouten tijdens de me
tingen worden gecontroleerd met een invardraad waarvan de pijl
SCHROEFMICROMETER
GELEID1NGS -
ringelt;) E.
INKLEMMING
REGELSCHROEF
Fig. 9a
De hulpinvardraad
1) Dit is een bout met een platte bovenkant waarop een indexstreepje
is aangebracht, speciaal voor het meten met invardraden.