Het streven naar juiste terminologie stond steeds voorop. Als
in een Wet of in een Koninklijk Besluit een bepaalde term voor
komt voor een begrip waarover ook het ministeriële voorschrift
handelt, dan moet dit laatste zich daarvan bedienen; dit is dan
ook als regel geschied, maar er zijn op deze stelregel een paar
uitzonderingen gemaaktdeze worden hieronder gesignaleerd.
i°. De Gemeentewet spreekt van „grenswijziging", de I.K. 1957
spreekt van „grensverandering"deze term is iets sterker en werd
daarom beter geacht. (De in verband met dit onderwerp vroeger
gebezigde term „geannexeerd deel" is in overeenstemming met de
Gemeentewet vervangen door „toegevoegd deel".)
20. De I.K. 1957 spreekt van „oeverlandeigenaar" en niet van
„oevereigenaar" als bedoeld is de eigenaar van het oeverland.
Dit mag worden gezien als verbetering van een onjuistheid. Na de
lezer eerst verwezen te hebben naar art. 578 B.W. voor de betekenis
die in ons burgerlijk recht is toegekend aan het woord „oever", en
naar art. 577 B.W. voor het eigendomsrecht van de Staat op de
rivier met haar oevers, zij hier ten bewijze van de beweerde on
juistheid aangehaald een deel van art. 556 van de Code Civil:
Hiervan is afgeleid art. 651 B.W., waarin staat dat de aanspoeling
komt ten voordele van de eigenaars van de oever.
Het woord „riverain" kan betekenen „tot de oever behorend"
en ook „aan of langs de oever gelegen" (zo wordt iemand die dicht
bij de Garonne woont wel eens aangeduid als „riverain de la Ga
ronne"). In art. 556 C.C. betekent „riverain": aan of langs de oever
gelegen, en niet: tot de oever behorend. In art. 651 B.W. had der
halve moeten staan: ten voordele van de eigenaars van het
oeverland. Tot staving van deze bewering kan nog worden gewezen op
art. 557 C.C. De tekst daarvan blij ve hier achterwege, maar wel volgt
hier nog de tekst van art. 556 C.C. in de „Vlaamsche vertaling":
Duidelijker nog is art. 448 van het Wetboek Lodewijk Napoleon
(in Nederland ingevoerd 1 mei 1809)volgens deze tekst
Een oud dilemma
Andiatur et altera pars.
Aanwas en afslag gaven bij de kadastrale toepassing van grens
regelingen langs rivieren in het verleden nogal eens aanleiding tot
143
„Les atterrissemens et accroissemens qui se forment successivement
et imperceptiblement aux fonds riverains d'un fleuve ou d'une rivière,
s'appellent alluvion".
„L'alluvion profite au propriétaire riverain, soit qu'il" etc.
„De verzandingen en aenwassen die allengskens en ongevoeliglijk ge
schieden aan de oever-gronden van eenigen vloed of riviere, worden ge
naamd aanspoelinge. De aanspoelinge is ten voordeele van den eygenaer
op den oever, 't zij dat enz.
„komen de aanwassen welke een rivier ongevoelig en langzamerhand
aan de aanpalende landen heeft aangespoeld, als een accessoir aan den
eigenaar van die landen".