145 Iedere landmeter is verantwoordelijk voor de door hem op gemaakte metingsstukken". Dit voorschrift, dat was vervat in art. 95a der oude I.K., vindt men met enige aanvullingen terug in de nieuwe, namelijk in de artikelen 46, 146 en 204. Maar vroeger gold ook t.a.v. die verantwoordelijkheid de bepaling afkomstig uit circulaire nr. 2434, luidende: ,,De landmeter hoofd van het bureau onderwerpt de stukken aan een onderzoek, dat in de regel summier, doch in bijzondere gevallen meer nauwkeurig dient te zijn, alvorens hij deze voor „Gezien" tekent en ze aan de be waarder zendt". Deze bepaling komt in de I.K. 1957 niet voor. Het onderzoek van het hoofd van bureau „in de regel summier en „in bijzondere gevallen meer nauwkeurig" is verdwenen! Dit betekende als wij hier een uitdrukking van de filosoof Bergson mogen bezigen een „évolution créatrice", althans voor de kadas termensen was het min of meer een plotselinge stijging in de voor dien geleidelijk verlopende groeilijn. Veel landmeters moeten, toen zij bij de bestudering van de I.K. 1957 waren aangeland bij de sanctie voor de deugdelijkheid der metingsstukken, hebben uit geroepen: ha! eindelijk! Maar er waren ook hoofden van bureau die toen hun wijze hoofd hebben geschud, overtuigd als zij ervan waren, dat de metingsstukken vóór de toepassing terdege moeten zijn nagezien, liefst door een ambtenaar die niet bij de opmaking ervan betrokken was. Zij herinnerden zich gevallen uit de praktijk, waarbij naziening hunnerzijds nodig was gebleken, of andere waarbij naziening hunnerzijds niet was geschied, soms ook al omdat er haast was, en waarbij dan iets foutiefs doorgeglipt was. Een hunner gaf te kennen: „Die nieuwe I.K. is prachtig, maar dat de samenstellers het artikel over het voor „Gezien" tekenen (art. 207) zó hebben geredigeerd, zoals het nu luidt, dat begrijp ik niet. Mijn „Gezien" heeft nu alleen nog maar administratieve betekenis". Hij bedoelde hiermede dat hij zich in zijn chefschap aangetast voelde. Tegenover die uitlating kan gesteld worden dat de visering door het hoofd van bureau de betekenis heeft behouden van sanctioneren der metingsstukken tot officiële archiefstukken; het hoofd van bureau mag vóór die visering nog wel eens een onderzoek instellen en hij moet dat zelfs doen in gevallen dat hij er reden voor heeft of meent te hebben; art. 48 der nieuwe I.K. zegt immers: „Het hoofd van het bureau ziet erop toe dat de werkzaamheden van het aan zijn bureau verbonden personeel volgens de voorschriften geschieden". Boven dien blijkt uit andere bepalingen (bijv. over regeling van de dienst en over signalementstaten) dat het hoofd van bureau toch wel volledig chef is gebleven. Daarnaast geldt dat iedere landmeter van het kadaster in staat moet worden geacht bij zijn naziening van de metingsstukken de na de opmaking overgebleven fouten (die eventueel schadelijk zouden kunnen doorwerken) op te sporen. Die naziening moet hij doen, ernstig en kritisch, vóór de deugdelijk-verklaring; de zelf standigheid die hij gekregen heeft maakt dit tot zijn plicht.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1962 | | pagina 27