gaande van een bespreking van hun zienswijze ligt het namelijk
in mijn bedoeling eerst de betekenis van de kadastrale aanduiding
voor de hypothecaire boekhouding en a fortiori voor de openbare
registers scherper af te bakenen en daarna het m.i. bestaande
onderscheid met diens feitelijk verworven betekenis ingevolge de
rechtspraktijk des te duidelijker aan te tonen.
Genoemde schrijvers stellen, dat zowel bij een voor titelrecherche
in de openbare registers noodzakelijk kadastraal-historisch onder
zoek als bij het vaststellen van de te gebruiken kadastrale aandui
ding in notariële akten de Overheid praktisch gesproken in de
persoon van de rijkslandmeter het beslissende woord moet spreken.
De Overheid mag in dat geval bij het nemen van haar beslissing
nog andere kadastrale gegevens dan de kadastrale aanduiding en
het kadastrale plan benutten. Allereerst valt de aandacht op het
positiefrechtelijk onderdeel in deze gedachtegang. Voor een over
heidsbemoeiing-overheidsaansprakelijkheid in deze bestaat geen
aansluiting op de wet. Zij is zelfs in strijd met het stelsel van
beperkte verantwoordelijkheid van de Overheid als geregeld in de
artikelen 1265 e.v. B.W. io. artikel 8 van de Wet Herziening Tarieven
voor kadastrale en hypothecaire verrichtingen d.d. 3-4-1922, Stb.
166, zodat aan dit onderdeel van de gehuldigde opvatting verder
voorbij kan worden gegaan. Belangwekkender is de vraag of de
veldwerken, waarvan de raadpleging voor genoemde doeleinden
door schrijvers in het bijzonder x) noodzakelijk wordt geacht, door
belanghebbenden zelf in het stelsel der openbaarheid wel mogen
worden gebruikt. Zulks zal m.i. afhankelijk moeten worden gesteld
van de vraag of deze kadastrale bescheiden deel uitmaken van het
openbare voor raadpleging toegankelijke gedeelte van de
hypothecaire boekhouding ofwel een privaatrechtelijke binding met
de objectsomschrijving in de akte bezitten.
Naar ik meen moet het antwoord op beide vragen in beginsel
ontkennend luiden. Immers zowel voor bedoelde titelrecherche,
waaraan een kadastraal-historisch onderzoek behoort vooraf te
gaan, als voor de te gebruiken kadastrale aanduiding moet ervan
worden uitgegaan, dat belanghebbenden enkel het kadastrale plan
mogen raadplegen. En wel om twee redenen. De eerste die voor
zichzelf spreekt, is hierin gelegen, dat alleen het kadastrale plan in
tegenstelling tot de veldwerken openbaar is (art. 8 K.B. 8-8-1838,
Stb. 27). De andere die meer de kern van de kwestie treft, is, dat
het oorspronkelijke kadastrale plan, waartoe de kadastraal-admini-
stratieve grondslag van de hypothecaire boekhouding moet worden
i5i
h Behalve de veldwerken worden door schrijvers ook genoemd de hulp-
kaarten en staten 75. De hulpkaarten zijn openbaar en werden door mij juist
in het bijzonder genoemd. De staten 75 waarin nieuwe kadastrale nummers
worden vastgelegd, zijn niet openbaar. Bovendien behoren zij in overeen
stemming met de openbare registers te zijn en niet omgekeerd, zoals schrijvers
klaarblijkelijk menen te veronderstellen (art. 528 sub 1 a io. art. 169 sub a
I-K.).