169
Dr. Ing. K. Linkwitz uit München een uiteenzetting gaf over de
praktische toepassing van de fotogrammetrie en de rekenauto
maten bij het ontwerpen en het aanleggen van wegen. Zowel
uit de laatstgenoemde lezing als uit de hierop volgende discussie
bleek, dat er op dit gebied ook voor geodeten nog een arbeidsterrein
braak ligt.
Dipl.-Ing. G. Martin uit Münster besprak hoe in Duitsland sinds
1957 ook de fotogrammetrie praktisch toegepast wordt t.b.v. de ver
vaardiging van kaarten op grote schaal voor de spoorwegen. Hoofd
zakelijk worden hierbij twee methoden gebruikt, de methode
van ontschranken en de beeldenpaarmethode. De eerstgenoemde
methode wordt toegepast voor de kaarten op schaal 11000 en de
laatstgenoemde methode voor kaartschalen 11000 en 1500.
Prof. Dr. Ing. W. Hofmann uit München gaf een overzicht van
de analytische fotogrammetrie. Evenals bij de instrumentele trian
gulatie komen volgens spreker ook bij de analytische triangulatie
systematische fouten voor, zoals door buiging en schaalsprongen.
Deze fouten zijn evenwel bij de analytische triangulatie kleiner.
Dit bewijst, dat deze fouten hoofdzakelijk worden veroorzaakt
door die fouten in de beelden, die noch instrumenteel noch reken
kundig kunnen worden geëlimineerd. De nauwkeurigheid in de
analytische fotogrammetrie kan slechts worden vergroot, indien
de onregelmatige beeldfouten óf verkleind óf onder controle ge
bracht kunnen worden.
In aansluiting op deze laatste voordracht werd door Dipl.-
Ing. F. Ackermann uit Delft een interessante uiteenzetting ge
geven over nieuwe onderzoekingen betreffende het vereffenen van
stroken die op één of andere manier getrianguleerd zijn, analytisch
of instrumenteel. Het resultaat van deze onderzoekingen, die bij
het I.T.C. in Delft gedaan zijn, kan als volgt samengevat worden:
het vereffenen van stroken door polynomen met verschillende
machten wordt ongunstiger naarmate de macht van het polynoom
groter wordt, indien men de eerste macht buiten beschouwing laat.
Dit heeft tot consequentie, dat men voor strookvereffening beter
een aantal polynomen van lagere macht kan gebruiken die met
elkaar verbonden worden onder bepaalde aansluitingsvoorwaar-
den, dan een polynoom van hogere macht. Het bovenstaande werd
aangetoond met behulp van theoretische, geïdealiseerde stroken en
verder aan de hand van een aantal voorbeelden uit de praktijk.
Als praktisch bijzonder belangrijk resultaat bleek dat strook-
vereffeningen, waarbij slechts groepen paspunten in het eerste en
het laatste model bekend zijn, zeer zwak zijn. Men kan de resultaten
van zulk een strookvereffening aanzienlijk verbeteren door deze
groepen paspunten aan het begin en aan het einde van de strook
over 2 of 3 modellen te verdelen. De onderzoekingen zullen zowel
voor stroken als voor blokken voortgezet worden. Naar het oordeel
van de spreker is het gewenst, dat ook bij blokvereffening naar een
oplossing volgens de methode der kleinste kwadraten wordt ge-