198 kende graadmetingen van de Franse „Académie des Sciences". Het begin van de 19e eeuw kunnen we dus in zekere zin als de af sluiting van een periode van theoretisch onderzoek beschouwen, waarbij de problemen rond de afplatting van de aarde zowel geo detisch, gravimetrisch als astronomisch tot en met de eerste orde waren opgelost. Toen gedurende de 19e eeuw de waarnemingstechniek verbeterde en men nauwkeuriger waarden voor a en a en een meer gedetail leerd beeld van de vorm van de aarde trachtte te verkrijgen, heb ben Airy (reeds in 1826) en in het bijzonder Helmert (1884) boven staande vergelijkingen van Clairaut uitgebreid tot het kwadraat van a en y. Terugkerende uit de historie naar de tegenwoordige tijd zien we, aan de hand van op het symposium behandelde onderwerpen, dat men op twee manieren satellieten kan gebruiken om de vorm en afmetingen van de aarde te bepalen, en wel: A Doordat de wijzigingen in de baanelementen van de satellieten informatie verschaffen over de potentiaal van het uitwendige gravi- tatieveld van de aarde. Hier zijn we op het terrein van de reeds op pag. 195 genoemde rubrieken van de gravimetrie en van de astronomie. B Doordat satellieten kunnen worden gebruikt als richtpunten voor ruimtelijke triangulatie met het doel de relatieve posities van punten op het aardoppervlak vast te leggen. Deze werkwijze heeft een meetkundig karakter en behoort tot rubriek 1 van pag. 195. Uiteraard zijn voor beide methoden waarnemingen vereist en behalve aan de onderwerpen onder A en B genoemd, werd ook aan de waarnemingstechniek een flink deel van de tijd besteed. Wat het vermelde sub A betreft maken we eerst nog enige alge mene opmerkingen. In de gravimetrie definieert men het model van de aarde niet meetkundig als een ellipsoïde met twee parameters a en maar als één van de uitwendige equipotentiaalvlakken van de aarde, bijv. de geoïde. Voor een homogene ellipsoïde is het opper vlak van de ellipsoïde zelf zulk een equipotentiaalvlak, maar bij een inhomogene, meer onregelmatige opbouw van de massa, zoals bij de aarde, vertoont dit equipotentiaaloppervlak zoveel onregel matigheden, dat het niet in analytische vorm kan worden uitge drukt. Men tracht dit oppervlak daarom in grote trekken te be naderen door een reeksontwikkeling in zg. „bolfuncties"afhanke lijk van het aantal termen dat men in deze ontwikkeling meeneemt, kan men het model van de aarde béter, maar bij een beperkt aantal termen toch slechts in grote trekken, beschrijven. Zoals men bij het randonderzoek met de coëfficiënten an en bn van de goniometrische («V/ee/)functies sin no en cos «cp van de reeks van Fourier een regel matige afwijking in de verdeling van de rand tracht te beschrijven en men de reeks daarbij meestal willekeurig afkapt na de term van de derde orde, zo kan men ook de vorm vart het equipotentiaalopper vlak door de coëfficiënten van èo/functies trachten te beschrijven.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1962 | | pagina 16