ling. Satellietmetingen geven voor de afplatting—!—, een aan-
298,3
zienlijk verschil met die van de internationale ellipsoïde
Voor de Js°, dus een oneven zonale coëfficiënt, geeft
O'Keefe 1959 2,39 0,26) 10-6
Newton e.a. 1961 2,42 0,10) io"6
KOZAI 1961 2,29 0,03) IO"6
waaruit dus zou volgen dat de aarde niet symmetrisch is t.o.v. het
equatorvlak. (De dagbladen verstrekten deze informatie onder het
populaire opschrift: ,,De aarde is peervormig".)
In de publikatie van Kozai worden ook waarden gegeven voor
de /40, ƒ50, A°, Ji°- Men kan zich afvragen welk gewicht aan deze
uitkomsten moet worden toegekend, daar veelal de standaard
afwijking in deze getallen even groot is als de waarde van de
coëfficiënt zelf. Hiervoor zijn twee redenen:
Ten eerste verkeert men nog in onzekerheid over verschillende
factoren die de beweging van de kunstmatige satellieten beïnvloe
den, o.a. de remming door de atmosfeer in de hogere lagen, de stra
lingsdruk van de zon enz., en ten tweede is de vergelijking (4) het
model waarop wordt vereffend min of meer afhankelijk van de
willekeur van de onderzoeker. Hij kan de algemene formule (4) als
vereffeningsmodel gebruiken, maar hij kan zich ook beperken tot
de zonale coëfficiënten, dus het vereenvoudigde model (6) gebrui
ken. En dan blijft verder nog de vraag bij welke term de reeks moet
worden afgebroken. Het blijkt dat de waarden van de berekende
coëfficiënten, in het bijzonder wat de orde hoger dan 4 betreft,
afhankelijk zijn van het gebruikte vereffeningsmodel. Zo moet de
hierboven genoemde waarde van van de afplatting ook met
enige voorzichtigheid worden gehanteerd.
R. J. Anderle combineerde bovengenoemde coëfficiënten met de
geocentrische coördinaten van de waarnemingsstations en de positie
en de snelheid van de satelliet op een bepaald tijdstip als para
meters in één vereffeningsvraagstuk, waarbij hij over de periode
van een week drie soorten waarnemingen gebruikte, nl. optische,
afstand (radar)- en frequentie(doppler)metingen van 3 bepaalde
satellieten, terwijl hij bovendien nog van terrestrische geodetische
gegevens gebruik maakt. Ook laat hij zien dat de waarden van de
coëfficiënten en vooral hun standaardafwijkingen zeer gevoelig
zijn voor het model waarop wordt vereffend, zodra het hogere
orden betreft.
W. M. Kaula berekent de afwijkingen van de geoïde t.o.v. de
ellipsoïde uit de bovenbesproken coëfficiënten en vergelijkt deze
geoïde met die welke langs geodetisch-astronomische en langs
gravimetrische weg is bepaald, hoewel de gegevens voor de laatste
201
KOZAI 1962 2,57 i 0,0l) IO-6,