twee wijzen van berekening nog verre van volledig zijn, integendeel: „badly incomplete". De overeenkomst tussen de resultaten der verschillende methoden laat dan ook te wensen over. Ook vestigt Kaula in het bijzonder de aandacht op de coëfficiënten /22 en I\22 in de vergelijking (4). Deze staan in direct verband met de afplatting van de aarde aan de equator en hiermede werd het vraagstuk van de drie-assige ellipsoïde weer naar voren gebracht. Kaula wees er op dat drie onderzoekers onafhankelijk ongeveer dezelfde waarden voor deze coëfficiënten hadden gevonden, terwijl ook de oriën tering van de afplatting in het equatorvlak vrij goed overeenstemde. Mevrouw Irene Fischer wees echter op de orde van grootte van de coëfficiënten J 2 en K2 welke vrijwel gelijk is aan die van de coëfficiënten van de 3e, 4e en mogelijk hogere graad. Ze achtte het daarom niet reëel te spreken van een drie-assige ellipsoïde. „De aarde is een aardappel", sprak ze; een plastische beeldspraak om aan te geven hoe willekeurig de aanname van een drie-assige ellipsoïde is. Brouwer, eertijds astronoom te Leiden, maar reeds vele jaren werkzaam in de U.S.A. en directeur van de sterrewacht van de „Yale University", wees evenals Kaula, op de relatie van de grootheid k2M, enerzijds met het cgs-stelsel immers deze grootheid is een factor in de formules voor de normaalzwaarte kracht en anderzijds met de omlooptijd van een satelliet (bijv. de maan). Want de derde wet van Kepler luidt in zijn eenvoudigste vorm: n2a3 k2M waarin n de gemiddelde hoeksnelheid van een satelliet en a thans niet de equatoriale aardstraal, maar de halve lange as van de satel- lietbaan voorstelt. Er bestaat een tegenstrijdigheid relatief van ongeveer 3 x IO"5 tussen de k2M afgeleid uit geodetische en gravi- metrische, dus terrestrische gegevens, en k2M afgeleid uit de ge middelde hoeksnelheid van de maan en de radar-afstandmeting tot de maan. Ook uit kunstmatige satellieten wordt deze grootheid verkregen, echter tot nu toe met ongeveer dezelfde nauwkeurigheid als het verschil in beide voornoemde bepalingen. Behalve bovenstaande besprekingen over de coëfficiënten van de zwaartekrachtspotentiaal, kwam ook de meetkundige betekenis van de satellieten voor de bepaling van de onderlinge ligging van punten op het aardoppervlak ter sprake. Men kan hier op tweeërlei wijze te werk gaan. Ten eerste kan men de baan van de satelliet zo nauw keurig mogelijk trachten te bepalen, zodat men op ieder tijdsmo ment de geocentrische coördinaten van de satelliet kan berekenen, en het dus niet nodig is om van verschillende stations uit de satelliet gelijktijdig waar te nemen. Deze methode blijkt tot nu toe tengevolge van storingen door atmosfeer, stralingsdruk van de zon, enz. met voldoende nauwkeurig te zijn. Daarentegen lijkt de methode van gelijktijdige waarneming van drie of meer stations uit (te vergelijken met de fakkel-triangulatie) 202

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1962 | | pagina 20