De opleiding tot geodetisch ingenieur
Zoals in het rapport van 1958 vermeld, bestaat de studie voor
geodetisch ingenieur uit een basisopleiding van ruim drie jaren,
daarna gedifferentieerd in vier richtingen: a) de geodesie, b) de
fotogrammetrie, c) de administratie van de grondeigendom en
cultuurtechniek en d) de landmeetkunde voor exploratiedoeleinden.
Gedurende de eerste twee jaren van de basisstudie verkrijgt de
student hoofdzakelijk een opleiding in de wiskunde, de fysica, en
de mechanica. De te behandelen leerstof in elk dezer vakken en
een juiste afweging van deze vakken ten opzichte van elkander
heeft voortdurend de aandacht van de onderafdeling der geodesie.
Wat de wiskunde aangaat besteedt men, met het oog op de steeds
verder gaande automatisering van de rekentechniek, grotere aan
dacht aan de lineaire algebra, in het bijzonder aan de theorie der
matrices. De mening dat naast de zuivere wiskunde en de fysica
ook de mechanica in de basisopleiding een zij het dan kleinere
plaats moet hebben, is sinds enkele jaren gerealiseerd. Het ver
trouwd zijn van de student met de grondbeginselen van de mecha
nica is, vooral met het oog op het onderwijs in de zwaartekrachts
meting, noodzakelijk.
Daar de elektronische afstandmeters een steeds belangrijker
plaats in de geodesie gaan innemen is een afzonderlijk college over
deze instrumenten in de opleiding gevoegd. Tevens is de opleiding
aangevuld met een college over de grondbeginselen van de elek
tronische rekenautomaten. Een voorbereidend college over de
grondbeginselen der elektronica zou wellicht gewenst zijn.
Bijzondere aandacht wordt tegenwoordig besteed aan de mathe
matische statistiek als grondslag voor de waarnemingsrekening.
In dit verband enkele meer algemene opmerkingen. Prof. dr. B. M. A.
Barendse haalt in een opstel over De studie der techniek en de
universiteitsgedachte [3] de volgende woorden aan van Prof.
Eichelberg, hoogleraar in de werktuigbouwkunde aan de E.T.H.
te Zürich: „De studie begint met mathematica, mechanica, fysica.
We moeten meester worden van het instrument der berekening,
we moeten de grondwetten van de natuur kennen Gaarne
richten wij de weg onzer onderzoekingen zo in, dat wij de mathe
matische oplossingsmogelijkheden volgen, gelijk een trekker in de
woestijn op de oase afgaat. Allen weten we dat tussen de spaarzame
oasen, waar de mathematische oplossingen der rechtuitgegroeide
differentiaalvergelijkingen bloeien, de wijde woestijnen liggen,
waar geen exacte antwoorden meer te verhopen zijn. En juist
daarheen voeren ons alle uitgangsformules, waarin we uitspreken
wat er in onze machines gebeurt. En de realiteit van onze tech
nische werken verlangt, dat we niet slechts de vergelijkingen
opzetten, maar dat we de oplossing dicht benaderen tot het in
getallen uitgedrukte resultaat, want dat hebben we nodig om
het werk te verantwoorden".
242