En Prof. Barendse vervolgt dan zelf: „De technicus heeft dus behoefte aan een soort prudentie, aan een vaardigheid van oordelen over praktische en dus theoretisch onzekere situaties. Oordelen positief en beslist. Hem wordt niet gevraagd wat in beginsel mogelijk of onmogelijk is of wat misschien zou kunnen zijn als maar hij staat voor de opdracht iets werke lijks tot stand te brengen, en daarbij het risico voor zijn rekening te nemen. Hij moet goed kunnen „verzinnen", goed kunnen schatten. Na eerst gevormd te zijn in het exacte denken, moet hij ook geleerd hebben te denken met een marge Hij moet zich resoluut durven begeven in dat niemandsland, in dat marginale gebied, in dat rationele vacuüm tussen de controleerbare gedachte en het niet geheel voorspelbare resultaat". Bij het lezen van deze zinnen denken we onwillekeurig aan de ontwikkeling van de mathematische statistiek, waar Prof. J. M. Tienstra de waarnemingsrekening op baseerde [4] en waaraan Prof. Baarda later de schattings- en toetsingsmethoden ontleende, die ons in de geodesie het middel in handen geven om in een analoog marginaal gebied, als waarover Prof. Barendse spreekt, zij het dan niet exact, maar toch met een grote mate van waarschijnlijk heid, uitspraken te doen over het in getallen uitgedrukte resultaat. Terugkerende tot de opleiding en tot de wiskunde, de mechanica en de fysica, die daarvoor als exacte basis werden geëist is om boven genoemde redenen het vak mathematische statistiek sinds enkele jaren in het eerste studiejaar ingevoegd als voorbereiding voor het college waarnemingsrekening dat Prof. Baarda in het tweede en in het derde jaar geeft. Zijn colleges waarnemingsrekening en puntsbepaling zijn er op gericht de student een inzicht te geven in het verband tussen het meten en het wiskundig rekenmodel en in het interpreteren van de uitkomsten van meet- en reken- processen. Door hem is in het eerste jaar een college elementaire waarnemingsrekening ingevoerd om de student vertrouwd te maken met het analyseren van eenvoudige meetprocessen en met de denkwijze die ten grondslag ligt aan de toepassing van wiskundige bewerkingen op meetresultaten. Het onderwijs in de fotogrammetrie heeft wat betreft de oefe ningen enkele jaren geleden een wijziging ondergaan. De student verrichte deze oefeningen voorheen op vele afzonderlijke middagen, verspreid over het studiejaar, waarin door hem het college foto grammetrie werd gevolgd. Prof. Roelofs, die het vak fotogram metrie doceert, achtte deze regeling vanwege de versnippering van de aandacht en vanwege het tijdverlies (immers de meeste fotogrammetrische oefeningen beslaan meer, vaak zelfs véél meer dan één middag) ongunstig. Op zijn voorstel werd een aaneen gesloten oefenperiode van vier achtereenvolgende weken, 20 gehele dagen, ingevoerd aan het einde van het studiejaar, nadat de student eerst het theoretisch examen heeft afgelegd. Gedurende de tweede 243

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1962 | | pagina 61