273
Voor een goede uiteenzetting mogen hierbij enige bekende begrippen
en feiten nog even naar voren worden gebracht.
Omdat volgens dit negatieve stelsel voor het vaststellen van de
rechtstoestand van een onroerend goed alle in de openbare registers
gepubliceerde titels betreffende dat goed door belanghebbende zelf
moeten worden geraadpleegd, kan het niet anders zijn of bedoeld
hoofdvereiste moet in de werkelijke mogelijkheid tot een titel-
onderzoek bestaan. Praktisch komt dit dan hierop neer, dat de
duizenden in de openbare registers ingeschrevenJ) geschriften
ieder op zich op een eenvoudige en snelle wijze moeten kunnen
worden teruggevonden.
Volgens het bestaande2) systeem zijn er drie manieren om
middels de kadastrale aanduiding titels op te sporen:
i. Weet men de naam van de grondeigenaar, dan kan men via een
algemene naamwijzer diens leggerartikel in de kadastrale legger
vinden. In het leggerartikel is bij het op diens naam gestelde goed
b Het burgerlijk wetboek spreekt van inschrijving van hypothecaire
verbanden en van overschrijving van akten m.b.t. levering van onroerende
goederen en vestigen van zakelijke rechten (art. 1224, 671, 773 e.a. B).
Conform het ontwerp-MEijERS wordt hier uitsluitend van inschrijven
gesproken.
2) Bij de invoering van de kadastrale legger ging men ervan uit, dat
titelrecherche met behulp van het Algemeen register moest gebeuren.
Daarom vindt men in de eerste leggers een verwijzing naar dat register.
Met ingang van 1 januari 1929 zijn krachtens het K. B. van 19 oktober
1926, Stb. 362, verschillende hypothecaire registers niet meer bijgehouden,
o.m. voornoemd Algemeen register, zijnde het overzichtsregister van de
hypothecaire boekhouding vóór 1929.
Tevens is bij genoemd K. B. een algemene naamwijzer in kaartvorm en
een afzonderlijk erfdienstbaarhedenregister ingesteld. Deze algemene naam
wijzer moest naar de hypothecaire hulpregisters verwijzen en in de door
de Minister van Financiën aan te wijzen gevallen ook naar de kadastrale
legger. De verwijzing naar de kadastrale legger is later bij art. 1 laatste alinea
van de resolutie van genoemde minister d.d. 27-4-1927 nr. 74 Circ. 1837
voorgeschreven. Op grond van de resolutie van 23-9-1930 nr. 126 Circ. 2122
behoefde in de algemene naamwijzer voortaan slechts één verwijzing naar
de hypothecaire hulpregisters bij één naam te worden aangetekend. Ten
gevolge daarvan is deze algemene naamwijzer als „rechtstreeks" hulpmiddel
voor de hypothecaire boekhouding praktisch waardeloos geworden en tot
een kadastraal register gemaakt. Bovendien bracht dit met zich mede, dat
titelrecherche alleen met behulp van de kadastrale legger kon plaats vinden.
Overigens op zich is de nieuwe algemene naamwijzer een goede verbetering
geweest. Zulks valt in het bijzonder toe te schrijven aan de omstandigheid,
dat hij overzichtelijker is geworden, omdat hij niet meer gemeentegewijs
wordt aangehouden, en vollediger, omdat ook hierin de kadastrale tenaam
stellingen niet gegrond op gepubliceerde akten bijv. naar aanleiding van
successiememories worden bijgehouden (art. 8, al. 9 van vnd. resolutie
van 1927).
Het onderzoek naar erfdienstbaarheden is volgens de nieuwe regeling
er niet eenvoudiger op geworden. Vgl. in dit verband de toelichting van de
commissie uit de ring van Amsterdamse notarissen op haar ontwerp van een
voorlopige koopacte, waarin o.m. wordt gezegd: Het stelsel van publikatie
van erfdienstbaarheden is dermate onvoldoende geregeld, dat de regeling
van de vrijwaring voor niet opgegeven erfdienstbaarheden bezwaarlijk op
de publikatie kan worden gegrond W.P.N.Rjr. 1959, nr. 4600.).