276 boekhouding zelf een vaste aanduiding, die voortaan in te publi ceren akten moest worden gebezigd, hadden ontvangen. Ook dan zou er behoefte aan betrouwbare kaarten hebben bestaan. Betrouw baar echter in deze zin, dat op die kaarten slechts de ligging van de grondeigendommen in hun onderling verband op de juiste wijze waren aangegeven, terwijl aan de figuratieve uitbeelding van deze grondeigendommen de corresponderende objectsaanduiding als vorenbedoeld behoorde te zijn gekoppeld. Naar de vorm behoefde deze aanduiding geen verschil met de kadastrale aanduiding (gemeente sectie nummer te vertonen. Nochtans zou er een wezensverschil tussen beide zijn namelijk, dat de verder te noemen hypothecaire aanduiding uitsluitend zoals passend bij het negatieve stelsel aan een titel refereerde en de kadastrale tevens aan van Overheidswege vast gestelde eigendomsgrenzen. Met deze hypothecaire aanduiding als grondslag zou, zoals men zich verder zonder veel moeite kan inden ken, een uiterlijk gelijk hypothecair boekhoudkundig systeem als het bestaande kunnen zijn opgezet. In dit systeem zouden dan de kadastrale registers, die voor de titelrecherche wel een hulpmiddel vormen doch overigens een afzonderlijk boekhoudkundig bestaan leiden, zuivere hypothecaire registers zijn geweest. Uit voorgaande volgt, dat de mate waarin de kadastrale aan duiding de functie van de hypothecaire heeft kunnen vervullen, van het toevallig min of meer samenvallen van de objecten van vorenbedoelde aanduidingen afhing 1). Hiermee is nog geenszins verklaard, waarom de hypothecaire boekhouding met de niet geheel betrouwbare kadastrale kaarten heeft kunnen werken. Oorzaak hiervan is, dat ook het hypothecaire kaartperceel evenals de hypothecaire aanduiding aan een titel refereert. Derhalve is het voor een hypothecaire kaart volstrekt ook niet noodzakelijk, dat de figuraties een zuiver verkleind beeld van de werkelijkheid 2) noch zelfs de werkelijke ligging aangeven. Hoe de eigendomsgrenzen in werkelijkheid precies liggen, is immers een kwestie tussen partijen, die daartoe een akte hebben opgemaakt. Wel zou hypothecair boekhoudkundig de eis moeten worden gesteld, dat indien de hypothecaire figuraties eenmaal zijn vastgesteld, hierin in beginsel geen wijziging mag worden aangebracht, zodat de 1) De positieve specialiteit met betrekking tot hypothecair onderpand (1219, lid 1 B), waarop Van Riessen in het Jubileumnummer 1959 van de Vereniging van K. en L. blz. 44 doelt, mag derhalve, naar het voorkomt, alleen in hypothecair boekhoudkundige betekenis worden opgevat. 2) Ook de figuratie op de kadastrale kaart geeft geen exact verkleind beeld van de vastgestelde kadastrale perceelsgrenzen. De kadastrale grenzen zijn slechts in het terrein aan de hand van de zogenaamde meetgetallen, die door de landmeter bij het vaststellen van die grenzen zijn bepaald, terug te vinden. Deze meetgetallen worden niet aan de goedkeuring van partijen onderworpen. Noch ook kunnen zij, omdat zij niet openbaar zijn, in een titelonderzoek worden betrokken, terwijl zulks zeker verwacht zou mogen worden in de gevallen, waarin partijen zich blijkens de akte aan de kadastrale grenzen hebben gebonden.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1962 | | pagina 22