1 liteit zonder enige reële waarde geworden. (Nochtans blijft deze kadastrale aanduiding vanzelfsprekend als hypothecaire speciali teitsvertolking hypothecaire aanduiding van hypothecair boekhoudkundige betekenis, art. 1231, lid 2 sub 4 B.) De conflictsituatie spreekt het allerduidelijkst bij hermetingen, die titelrecherches met kadastraal historisch karakter onmogelijk maken en derhalve de hypothecaire boekhouding en mitsdien impliciet het negatieve stelsel wezenlijk aantasten. De vraag dringt zich hier naar voren of een dergelijke landmeet kundige ingreep gezien bovengenoemde gevolgen geen onrechtmatige overheidsdaad tegenover de zakelijk gerechtigden van de hermeten gebieden oplevert. Van de ene kant immers stelt de Overheid het gebruik van de kadastrale aanduiding soms zelfs op straffe van (verjnietig(baar)heid van de akte (vgl. art. 638/ sub 1 en 3, 1235 B, 504 en yyob Rv.) verplicht, van de andere kant houdt dezelfde Overheid geen rekening met de rechtsonzeker heid, die wordt geschapen, wanneer zonder meer die kadastrale aanduiding in de hier gegeven bestemming (K. B. 1838, Stb. 27) waardeloos wordt gemaakt. Had het niet meer voor de hand gelegen om de door dergelijke hermetingen verkregen resultaten van het bestaande kadaster afgescheiden te houden Hierdoor krijgen zij geen mindere waarde, maar kunnen zij voor andere diensten bijv. belasting-, cartografi sche of planologische, die de kadastrale kaarten niet onmiddellijk voor titelonderzoeken nodig hebben, worden gebruikt. Bovenstaande feiten dwingen tot de zeker niet meer verrassende conclusie, dat de kadastrale aanduiding als administratieve grond slag voor de hypothecaire boekhouding zeker ontoereikend is, in vele gevallen verwarrend en voor hermeten en op andere schaal gekaarteerde gebieden voorzover de tijd aan de hermeting vooraf gaande van geen waarde. Een tot een negatieve conclusie leidende beschouwing mag de verwachting opwekken om althans een pogen tot verbetering ter beoordeling voorgelegd te krijgen. Gezien de rede van de minister bij de installatie van genoemde Staatscommissie en het antwoord daarop van diens voorzitter zou zulk een pogen zowel voorbarig als overbodig zijn. Uit de daarin geschetste taakanalyse hebben wij kunnen leren, dat de oplossing niet uitsluitend in het zuiver tech nisch vlak moet worden gezocht, doch vooral in het juridische. Der halve zou toch eerst moeten worden afgewacht of en zo ja wat de Staatscommissie met betrekking tot de vaststelling van de objects omschrijving in de aan de publikatieplicht onderworpen akten zal adviseren. Zal deze objectsaanduiding al dan niet met behulp of op gezag van de Overheid dan wel anderszins moeten worden vastgesteld Eerst daarna zou het enige zin kunnen krijgen om een meest doelmatige boekhouding op de openbare registers in nadere studie te nemen. Naar nu mag worden verondersteld, is dit laatste impliciet aan de Staatscommissie toevertrouwd. 282

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1962 | | pagina 28