p=z+V+<L+i>p 306 x j L 0 en volgt formule (2), die op pag. 349 is vermeld. (Correctie: inplaats van Lm moet er staan L'lm.) Hieruit volgt weer de gunstigste lengte-breedteverhouding van het perceel: L x OP B j OP Opmerking 4: De toelaatbare perceelslengten en kaveldiepten. In de derde alinea van dit onderdeel op pag. 350 staat: indien op de breedte van de kavel niet alleen de kosten van wenden en dergelijke drukken, maar ook de jaarlijkse kosten van aanleg en onderhoud van de weg die deze kavel ontsluit, dan wordt de waarde van aanzienlijk hoger" enz. Zonder meer wordt nu verder gerekend, alsof deze onderstelling inderdaad juist is, doch dit is geenszins het geval. Het zal de schrijvers toch wel bekend zijn dat de overheid in deze aanleg ruim subsidieert; rond 2/3 van de aanlegkosten neemt de staat voor zijn rekening, terwijl de onderhoudskosten ten laste van de gemeente plegen te komen. Een subsidie van 2/3 in de aanlegkosten wil nog niet zeggen dat 1/3 van deze kosten per strekkende meter op de aanliggende kavels moet worden verhaald. Het zg. ontsluitingseffect van de wegen ligt nl. in de buurt van 2/3, d.w.z. dat rond 1/3 van de wegen niet direct dient ter ontsluiting van een kavel. Wil men de kosten betaald krijgen, dan zullen de belanghebbenden dus 3/2 X 1/3 1/2 maal de strekkende meter-prijs moeten betalen. In het prijzenschema dat de schrijvers geven komt het er op neer, dat de jaarlijks af te wen telen kosten per meter te verharden weg moeten worden gesteld op de rente van f 10.— f 0.30 (uitgaande van een ruilverkave lingsrente van 5 waarvan 3 inderdaad rente en 2 annuïteit is). De kosten per 100 m kavelbreedte worden dan f 30.— hoger of wel f 90.— in totaal. Meer krijgen de boeren voor de wegen aanleg niet te betalen en het is m.i. onjuist een hoger bedrag in te calculeren voor de berekening van de ideale perceelslengte. Het onderhoud van de wegen mag niet in de kavelbreedte worden verdisconteerd: ofwel de gemeente betaalt dit geheel, ofwel zij verhaalt dit door middel van een wegenbelasting op de boeren. Deze wegenbelasting wordt geheven naar de grootte en niet naar de breedte. Waarschijn lijk is hierbij gelet op het feit dat een grote kavel meer transport met zich mee zal brengen dan een kleine, en derhalve tot een intensiever weggebruik en grotere onderhoudskosten aanleiding geeft. Dezelfde redenering kan trouwens ook worden toegepast op de ruilverkavelingsrente, daar voor ligging aan een harde weg bij

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1962 | | pagina 52