3°8 waaruit men kan concluderen dat voorshands de gemiddelde wegenafstand niet groter dan 500 m mag zijn. Opmerking 5: Verkavelingsmodellen. In de tweede alinea op pag. 352 wordt gesteld dat „vrijwel uitsluitend met doorgaande kavelontsluitingswegen wordt gewerkt" enz. Ook de modellen I en II laten in principe slechts opstrekkende wegen zien (zo nodig aan te vullen met insteekwegjes). Deze voor stelling van zaken en deze modellen zijn geheel in tegenspraak met alle tot nu toe verkregen ervaringende opstrekkende wegen plegen steeds te worden gekruist door dwarswegen, zodat er vakken ont staan die aan alle kanten door wegen zijn begrensd. Het is eveneens een ervaringsfeit dat de lengte-breedte verhouding van deze vakken in het algemeen tussen 1,4 en 2 ligt. Als gemiddelde pleeg ik op grond van bestudering van de kavelkaarten van diverse recente verkavelingen aan te nemen 1,67 (de kleine verhoudingen komen wat meer voor dan de grote). Voor een theoretisch onderzoek (wil dit waarde hebben!) dient men dus uit te gaan van het model van een vak. T.a.v. model II merk ik op, dat het vrijwel onmogelijk zal zijn om hiermee te werken voor het ontwerpen van een plan van toedeling. Immers bestaat het maken van een toedelingsplan uit een voortdurend proberen en tasten, verschuiven, vergroten of verkleinen van de elementen, hetgeen met model II ogenblikke lijk vastloopt. Trouwens, hoe moet men om te beginnen de element indeling in het vak kiezen? Bovendien is het kavelpatroon conform model II niet geschikt voor de na-sanering, als de verkaveling zijn beslag heeft gekregen. De boeren zijn dan wat radicaler geworden en ruilen over en weer nog wat uit, of kopen zo mogelijk belendende percelen bij. Bij model II ontstaan dan vrijwel zonder uitzondering slecht gevormde percelen, die bij een verder gaande mechanisatie in de landbouw een handicap zijn voor een economische bewerking. Conclusieik moet model II zonder enig voorbehoud als volko men onbruikbaar verwerpen. Doch afgezien hiervan, het is zeer goed mogelijk een regelmatige indeling te ontwerpen, waarin dezelfde percelen zijn verwerkt. Wanneer men de lengte-breedte verhouding bepaalt van het com plex kavels dat in model II is samengevat, dan blijkt deze te zijn 1,73. Het complex kan dus worden beschouwd als het prototype van het gemiddelde vak en is dan aan beide korte zijden eveneens begrensd door een weg. Dezelfde kavels van model II heb ik in een zelfde rechthoek gegroepeerd met gebruikmaking van de dwarswegen als ontsluitingswegen. Opgemerkt wordt nog dat het onderhavige kavelschema is verkregen op grond van onjuiste aannamen en dat een dergelijk schema in de praktijk nagenoeg niet zal voorkomen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1962 | | pagina 54