3i9
In circulaires werden de volgende vragen gesteld:
A. Welke zijn naar uw mening op het ogenblik de plaatsings
mogelijkheden van de geodetisch ingenieur? (Met name in uw
dienst of bedrijf.)
B. Is de plaats en de functie van de geodetisch ingenieur in overeen
stemming met de opleiding tot geodetisch ingenieur
C. Is naar uw mening de plaats en de functie van de geodetisch
ingenieur gelijk aan die van andere Delftse ingenieurs? (Werk
zaamheden, promotiekansen, salariëring, etc.).
D. Zal tengevolge van uitbreiding van werkzaamheden de behoefte
aan geodeten toenemen
Teneinde het antwoord op deze vragen te verkrijgen zijn de
circulaires verzonden aan: twaalf oudere en zes jongere landmeters
bij het kadaster, acht landmeters bij provinciale of gemeentelijke
diensten, zes landmeters bij particuliere ondernemingen en twaalf
landmeters in het buitenland.
Aan de volgende personen werden de vragen tijdens een onder
houd gesteld:
Ir. C. B. Bos, W. F. den Hengst, Ir. R. J. Jonkers, Ir. A. J.
Kers, Mr. ir. S. M. Meelker, Ir. R. J. Rienks, Ir. J. G. Tiemeyer,
Prof. ir. A. J. van der Weele, Drs. H. H. te Winkel.
De antwoorden die op de vragen binnenkwamen en de verslagen
van het onderhoud met de verschillende personen, zijn in het
rapport weergegeven.
2. Kadaster
De hervormingen in de landmeetkundige wereld gedurende de
laatste decennia zijn niet zonder strijd tot stand gekomen. Vele
jaren is er een strijd gevoerd om het universitaire niveau van de
hoogste vorming op landmeetkundig gebied. In 1934 nog werd de
studie voor geodetisch ingenieur aan de T.H. te Delft door het
Ministerie van Financiën niet wenselijk geacht. In 1948 echter
werd deze instelling aanvaard. Het was duidelijk dat ook de ver
hoging van de maatschappelijke positie van de landmeter slechts
mogelijk was, wanneer een middelbare kracht een deel van zijn taak
zou kunnen overnemen. In 1955 werd dan ook besloten de studie
richting landmeetkunde aan de H.T.S. te Utrecht in te stellen. Dit
laatste echter niet zonder bezwaren uit bepaalde kadastrale kringen.
Op het ogenblik, zes jaar na de invoering van deze opleiding, mag
het experiment, de inschakeling van de zogenaamde volledig
middelbare kracht, geslaagd heten. De personeelsopbouw bij het
kadaster is continu geworden (dus lager, middelbaar en hoger
personeel) en meer in overeenstemming met het gebruikelijke
patroon, zoals dat bij de Rijkswaterstaat en de Cultuurtechnische
dienst bestaat. De taak van de geodetisch ingenieur is door dit
alles enigszins gewijzigd en verschoven naar het terrein van de