(i 6550, i 6950, 1 8300), Zeiss 2 x RMK 21/18 (1 7200,
1 7550, 1 9450). Bovendien is voor enkele comparatormetingen
nog gebruik gemaakt van opnamen van het ruilverkavelingsgebied
Barge, gemaakt met de Wild RC 5-21/18 camera op schaal 1 8700.
Bijna alle berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van een elek
tronische rekenmachine IBM 650.
De resultaten van de uitwerking der in totaal 27 verschillende
modellen op een eerste-orde-instrument i.e. een stereoplanigraaf
C 8, zijn in het derde hoofdstuk weergegeven. De gemeten model
coördinaten zijn voor wat betreft en y op een aantal verschillende
wijzen naar het terrestrische stelsel getransformeerd nl. door middel
van:
a. een gelijkvormigheidsaansluiting aan alle punten,
b. een zelfde aan 5 punten,
c. een affiene aansluiting aan 4 punten,
d. de partiële affiene aansluiting in 4 driehoeken aan 5 punten.
De uitkomsten van methode b kunnen als representatief worden
beschouwd voor normaal fotogrammetrisch werk.
Het blijkt ook dat deze methode de, uit de verschillen tussen
terrestrische en fotogrammetrische coördinaten bepaalde, kleinste
standaardafwijking in de coördinaten geeft. In formulevorm kan
deze worden weergegeven door mt (1,8 0,055 F) cm. Hierin is .F
de oppervlakte in het terrein betreffende het model uitgedrukt in ha.
Voor een bepaalde opnameschaal is de nauwkeurigheid dus af
hankelijk van het voor het model gebruikte filmformaat; dit is dus
een ongunstige factor voor convergent- en wijdzicht- (23-23 cm)
opnamen.
In de vectordiagrammen van de verschillen tussen terrestrische
en fotogrammetrische coördinaten zijn duidelijk systematische
deformaties te herkennen. Deze zgn. beeldfouten, voor een belang
rijk deel veroorzaakt door filmdeformaties, zijn naast de eigenlijke
meet- (instel)nauwkeurigheid in hoge mate bepalend voor de te
bereiken nauwkeurigheid.
De standaardafwijking in de hoogtemeting blijkt voor alle
modellen ongeveer 12 cm te zijn. De aansluiting van fotogram
metrische aan terrestrische hoogten is op twee manieren geschied
en wel door
a. alleen een indexverschuiving,
b. partiële affiene transformatie.
Deze beide methoden geven slechts geringe verschillen. Verder
dient nog bedacht te worden dat de aflezingen aan het instrument
slechts tot op decimeters mogelijk is.
In Duitsland zijn de ambtelijke nauwkeurigheidseisen voor detail
metingen afgestemd op terrestrische meetmethoden en daardoor
gegeven in de vorm van toleranties voor de lengtemeting. Om na
te gaan of de fotogrammetrie aan deze eisen kan voldoen, is ook
373