3«5
definitieve bibliografie van deze atlassengevolgd door twee tabellen
met namen en jaartallen van kaartmakers, o.a. van belang met het
oog op het overnemen en kopiëren van koperplaten; en vooraf
gegaan door een inleiding over wat tot heden is verricht ten aanzien
van de gewenste bibliografie en wat in de toekomst te doen staat
(blz. 112-145).
3. Aan dit alles gaat vooraf een inleiding, waarin de wording
en het doel van het boek wordt uiteengezet (blz. 1-11); en de
geschiedenis van de kaarten en atlassen in bibliotheken en verzame
lingen in Nederland in de 16de, 17de, 18de en 19de eeuw (blz. 12-90)
met het reeds vermelde hoofdstuk over Frederik Muller (blz.
91-111).
Wij menen hier de volgorde te hebben aangegeven, waarin de
schrijver het boek heeft samengesteld. Dus eerst de resultaten van
de enquête, die hem vier jaren heeft bezig gehouden; daarna de
lijst van de in Nederland aanwezige atlassen van vóór 1800; en
tenslotte de geschiedenis van de kaarten- en atlassenverzamelingen.
In deze zelfde volgorde zullen wij enige opmerkingen maken.
Allereerst dus het zeer nuttige overzicht van de kaartenverzame
lingen hier te lande. Tot nu toe had men slechts de beschikking over
de korte aantekeningen in S. J. Fockema Andreae's Geschiedenis
der kartografie van Nederland ('s-Gravenhage 1947), blz. 2-5,
waar de grote collecties van Algemeen Rijksarchief, Universiteits-Bi-
bliotheek te Amsterdam en Leiden en andere verzamelingen, vermeld
worden en verder geconstateerd wordt, dat elke onderzoeker zijn eigen
weg maar moet zoeken. Nu is men veel beter geholpen en zal ieder
kaarten- of atlassenzoekende allereerst naar Koemans boek
grijpen. Natuurlijk zijn ook deze gegevens nog onvolledig en on
volmaakt. Hoe kan het anders, waar het overzicht het resultaat
was van een enquête en het uitgesloten was om alle stukken de visu
te beschrijven. Er blijft dus nog genoeg ruimte voor aanvullingen
en verbeteringen en voor de onderzoeker voor eigen speurtochten.
Maar ieder krijgt nu toch in de meeste gevallen een goede aanwijzing
in welke instelling hij allereerst moet zoeken.
Het overzicht is bijzonder rijk aan weinig of niet bekende ge
gevens. Wie verwacht nu in de bibliotheek van het Groot Seminarie
in Haaren (N. Br.) atlassen van Blaeu (3 uitgaven), Mercator en
Fr. de Wit (blz. 232) Of in het Groot Seminarie Liesbosch-
Princenhage een exemplaar van Blaeu's Appendix sive pars
altera, continens tabulas geographicas diversarum orbis regionum;
nunc prima editas. Amstelodami 1630 (blz. 269) Wij hebben
alle respect voor de priesteropleiding in ons land, maar hadden niet
verwacht, dat deze zeldzame cartographica deel van de leerstof
uitmaken. En wie zou nu een zesdelige wereldatlas van Janssonius
met Nederlandse tekst (1657-1662) in de Abraham Kuyperstichting
in Den Haag gezocht hebben (blz. 269) Dit zijn zo van die onver
wachte en aangename verrassingen.
Iets minder vreemd, maar toch ook wel merkwaardig is, dat men