gegeven uitvoerige beschrijving is grotendeels overgenomen in de
handschriftencatalogus Geel (1852), nr. 706 (B.P.L., nr. 241).
In het eerste van de 7 delen folio schrijft Krayenhoff, dat van een
deel van deze handschriften ook exemplaren berusten bij het
Koninklijk Instituut (nu Koninklijke Akademie) in Amsterdam
en bij het Depót Général in Parijs. Deze aanwijzingen kunnen
misschien van nut zijn voor iemand, die zich zet aan een verhande
ling over het ontstaan van onze eerste stafkaart. Is dit misschien
de stof voor een tweede proefschrift op het gebied van de carto
grafie.
Zeer nuttig is, dat (blz. 204-206) aan iedereen hier ter kennis
wordt gebracht, dat in de archieven van de Topografische dienst
oude koperplaten worden bewaard. Het komt, vooral bij polder
besturen, nog vaak voor, dat de koperplaten, waarvan de kaarten
gedrukt werden, bewaard zijn gebleven. De kans van verloren gaan
of beschadiging is echter groot. Daarom moet ieder weten, dat de
Topografische dienst bereid is koperplaten in bewaring te nemen;
het behoud is dan verzekerd en de mogelijkheid bestaat nieuwe
afdrukken van de kaarten te laten maken.
Wij stappen van dit hoofdstuk niet af zonder een woord van lof
voor de bijzonder praktische wijze, waarop in de lijst van instellingen
naar de atlassen en in de lijst van atlassen naar de instellingen wordt
verwezen. De genummerde lijst van beide maakt het gemakkelijker
nu zonder tijdverlies te vinden welke uitgaven zich in een instelling
bevinden; en in welke instellingen men een bepaalde uitgave moet
zoeken.
De kern van het boek is de lijst van de in Nederland vóór 1800
verschenen atlassen, immers het uitgangspunt voor de definitieve
bibliografie (blz. 112-145). De schrijver heeft ingezien, dat aan een
goede beschrijving van de zeer talrijke losse kaarten een bibliografie
van de atlassen moet voorafgaan. Immers een groot percentage
van de losse kaarten is uit atlassen afkomstig en een goede beschrij
ving is dus pas mogelijk, nadat eerst de atlassen, met specifieke
beschrijving van de kaarten in die atlassen, beschreven zijn.
De schrijver heeft de moeilijkheden en de omvang van dit werk
niet onderschat. Wil dit werk bijv. in 10 jaren voltooid zijn, dan
zal het in teamwerk moeten worden aangevat (blz. 113). Het beschrij
ven van al die kaarten zal nauwkeurig en met veel kritiek moeten ge
schieden. Het zal bijv.nietaltijdgemakkelijkzijnuitte maken of men
met een latere afdruk van een koperplaat of met een na-gravure te
maken heeft. Onze voorouders verstonden in de perfectie de kunst
een kaart na te graveren. Het wetenschappelijk resultaat van het
beschrijven van al deze varianten van eenzelfde kaart zal wel eens
teleurstellend zijn. De meeste originele kaarten, die het voorbeeld
zijn geweest voor de talloze navolgingen in en buiten atlassen,
worden wel vermeld in Fockema Andreae's Geschiedenis der
kartografie van Nederland (1947). Naar dit boek zal, vaker dan in
dit proefschrift is gedaan, moeten worden verwezen.
3§7