388
Verder moet ik nog wijzen op het soms misleidend gebruik van
de term „nieuwe uitgave van een atlas" 1). Bij deze uitdrukking
denken wij aan een nieuwe oplage van enige honderden of duizenden
onderling gelijke exemplaren. Het samenstellen van een folio-atlas
van Blaeu of een stedenboek van Braun en Hogenberg ging
echter anders in zijn werk. De kaarten en teksten werden nl. één
voor één in de band op de smalle stroken geplakt. Aldus was het
mogelijk bij de aflevering van elk exemplaar een blad tekst of
kaart te vervangen of een nieuw blad tussen te voegen. Ik betwijfel
dan ook of er wel twee exemplaren van Braun-Hogenberg of
van Blaeu's wereldatlas bestaan, die precies eender zijn. Men zal
bij de beschrijving moeten uitgaan van een bepaald exemplaar,
waar de signaturen onderaan de bladzijde een steunpunt zijn en
bij andere exemplaren afwijkingen van betekenis signaleren.
Een voorbeeld van zulk een beschrijving vindt men in: „Abra-
hami Ortelii epistulae", uitgave J. H. Hessels (Cambridge
1889), waar op p. XXVI-LI de diverse uitgaven van Ortelius'
Theatrum Or bis Terrarum uitvoeriger beschreven worden dan bij
Tiele (1877) en Denucé (1912) (vgl. blz. 114). Met name worden
hier de kaarten in elke uitgave afzonderlijk vermeld.
Wat hier over het stedenboek van Braun-Hogenberg en
Blaeu's atlassen is gezegd, geldt in sterker mate voor de atlassen
van Allard, Fr. de Wit en anderen, die soms een geschreven
titelblad hebben en kaarten van diverse herkomst bevatten.
Aan de bestaande bronnen voor de bibliografie van de steden-
boeken is toe te voegen: Fr. Bachmann, Die alten Stadtebilder.
Ein Verzeichnis der graphischen Ortsansichten von Schedel bis
Merian (Leipzig 1939). Hierin veel gegevens over het stedenboek
van Braun-Hogenberg en de stedeatlassen van Janssonius,
Janssonius van Waesberge en Fr. de Wit. Zie mijn bespreking
van dit werk in: „Het Boek", deel 28 (1944), blz. 195-208.
Over de tabellen met namen en jaren van kaartmakers (blz.
144-145) twee opmerkingen: In plaats van H. Hogenberg leze men
N. Hogenberg (zie Thieme-Beckers Künstlerlexikon in voce).
En er zijn koperplaten van Hondius, misschien via Visscher, in
het bezit gekomen van Blaeu.
Tenslotte enige notities naar aanleiding van het eerste deel van
het besproken boek (blz. i-m). Blz. 19, noot 12: de inventarissen
van Hendrik van Brederode zoeke men in de „Beschrijving
eener verzameling stukken betreffende de familie van Brederode"
in de Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven over 1924, blz. 198,
nrs. 55 en 56. De collectie van globen en atlassen van een zekere
Heer de Wilde, in 1711 gezien door Uffenbach, zullen wel toe
behoord hebben aan Job de Wildt en zijn zoon David de Wildt,
die beiden secretaris van de Admiraliteit van Amsterdam waren.
1) Bijv. W. Nijhoff. De verschillende uitgaven van de stedeboeken van
Joan Blaeu. Het Boek, deel 22 (1933-1934), blz. 33-48.