83 volgt een beschrijving en een uiteenzetting van het doel waarvoor een instrument is meegenomen. Verder maken we kennis met bouw en ligging van het waarnemingsstation op Curagao en de hulp die van verschillende zijde gegeven is. De bewerking die wordt toegepast om uit het waarnemingsgege- ven de uitkomst te verkrijgen wordt voor de instrumenten aen b) volledig uitgelegd met getallenvoorbeelden en schema's. De waar nemingen met instrument c) zouden in Washington worden bewerkt, zodat hiervan alleen een overzicht is te vinden van het verloop van de geslaagde waarnemingen. Een zeer belangrijk gedeelte van het proefschrift is ingenomen door het bespreken van de aard en de grootte van de fouten die men bij al dit werk kan maken. De uitkomsten zijn voortdurend voor elke waarnemer afzonderlijk gegeven, waardoor men onmiddellijk een overzicht krijgt van persoonlijke verschillen. Deze blijken te bestaan voor het meridiaandoorgangsinstrument, zowel als voor het astrolabium. Zulke verschillen zijn altijd opgemerkt en zijn steeds bronnen geweest voor vele onderzoekingen. Het laatste woord is ook niet in dit proefschrift hierover gezegd. De schrijver schrijft de verschillen met het doorgangsinstrument aan zich zelf toe, op grond van een vergelijking met de door Rolff gevonden klokcorrecties met dit instrument en met wat beiden uit het astrolabium vonden. Het lijkt mij iets te bescheiden van de schrijver om de oorzaak alleen aan zichzelf te wijten, maar aangezien ik geen getallen vond die de bewering moeten staven, kan er niet veel meer over worden gezegd dan wat figuur 30 ons leert. Hierin is uitgezet de tijdvariatie uit meridiaanwaarnemingen (voor elke waarnemer) in gemiddelden van circa een maand en de grafiek vertoont inderdaad een grotere spreiding voor Scheepmaker dan voor Rolff, maar in bepaalde perioden wijken beiden af van de tijdvariatie volgend uit de astrola bium waarnemingen, zij het dan dat ook hier Scheepmaker de grootste afwijkingen vertoont. De nauwkeurigheid door beide waarnemers bereikt met het doorgangsinstrument werd volgens tabel I steeds beter, naarmate de waarnemers meer geoefend werden. De nauwkeurigheidsmaten zijn steeds middelbare fouten, berustend op de onderstelling dat de afwijkingen volgens Gauss zijn verdeeld. Nu zijn de gemiddelden van de middelbare fouten voor de eerste vijf maanden (met een, blijkbaar, wezenlijke verbetering na reeds de eerste twee maanden) ca. 20,5 ms en voor het laatste half jaar ca. 14,2 ms en voor de vijf maanden die de middentijd vertegenwoordigen ca. 16,1, een niet onbelangrijke en blijkbaar geleidelijke verbetering. Wanneer men echter de spreiding uit figuur 30 schat, dan krijgt men helemaal niet de indruk dat deze eerste waarnemingstijd zoveel slechter is dan de zojuist genoemde getallen doen geloven. Hier is dus een voorbeeld van de moeilijkheid om, wat dikwijls wordt genoemd de „inwendige" nauwkeurigheid, in het juiste verband te zien met de zg. „uitwendige" nauwkeurigheid. Dit is uit de aard der zaak een

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 17