85
0,1") op te helderen en vindt, proefondervindelijk zowel als theore
tisch, dat de verandering in temperatuur rond het prisma dit laatste
vervormt, waardoor de genoemde effecten ontstaan. Dit is een zeer
mooi onderzoek, waarbij de schrijver is geluk te wensen met de
bereikte uitkomsten. In dit verband is nog één wens te uiten:
misschien vindt de auteur, die binnenkort dit belangrijke werk in
Quito hoopt voort te zetten, de gelegenheid om ook de invloed van
de warmtestraling van de waarnemer op de micrometer te onder
zoeken. Op de bladzijden 20 en 66 worden de veranderingen in instru
mentele constanten behandeld die hierop betrekking hebben: de
variatie in v0. Schrijver toont aan dat het niet waarschijnlijk lijkt
dat in de door hem gevolgde werkwijze veranderingen in v0 een
grote invloed kunnen hebben gehad, maar, waar hij zelf opmerkt dat
v0 ook wel van de temperatuur in de omgeving van de micrometer
zal afhangen is hier een nader onderzoek gewenst. Het meten van
temperatuursveranderingen aan de vitale onderdelen is zeker heel
moeilijk, maar het opheffen van sterke veranderingen lijkt eenvou
dig: afscherming van de stralingswarmte van de waarnemer door
het aanbrengen van enige lagen aluminiumblad moet voldoende zijn.
Voor de waarnemer is dit een beetje onaangenaam: hij krijgt zijn
warmteverlies bijna geheel teruggekaatst. Uit de rijke inhoud van
het proefschrift kan ik niet nalaten nog één bepaalde uitkomst te
bespreken. Elke reeks waarnemingen geeft aanleiding tot het
berekenen van correcties op de ingevoerde grootheden, als men
bepaalde onderstellingen aanvaardt die op de uitkomsten toepasse
lijk zijn. Bij het astrolabium gebruikt men de coördinaten van de
sterren, in dit geval de rechte klimming en declinatie, ontleend aan
het systeem van de FK4. De schrijver leidt, zoals gebruikelijk is,
nu uit de waarnemingen correcties af die op de coördinaten zijn
toe te passen. Voor sterrekundig, zowel als voor veld-geodetisch
werk zijn deze correcties van het allergrootste belang. Deze correc
ties zijn ook op andere waarnemingsplaatsen reeds afgeleid, met
name in Parijs en Neuchatel. Het blijkt dat 24 sterren van Scheep
makers lijst gemeenschappelijk zijn met de Parijse lijst, in 1961
in het Bulletin Astronomique gepubliceerd. Het is teleurstellend
te moeten ervaren dat de verschillen in uitkomsten tussen Curasao
en Parijs belangrijk groter zijn dan men zou willen toestaan uit de
door beide stations aangegeven nauwkeurigheidsgetallen. Het is
bekend dat overschatting van de eigen nauwkeurigheid altijd voor
komt. Er zijn astronomen die hier zo aan zijn gewend geraakt, dat
ze redeneren„Begin maar niet iets nieuws, ook al lijkt het op papier
betere uitkomsten te zullen geven, want alles wat je bereikt is weer
een nieuw stel fouten de wereld in te sturen". Hun gevolgtrekking is
dan ook: „Hou je bij wat je hebt en probeer alle omstandigheden
van je voorgangers steeds na te bootsen, zodat je mag hopen
dezelfde fouten te blijven maken. Voor de afleiding van de eigen
bewegingen van de sterren ben je dan per slot van rekening beter
uit."