klappers is uitgesloten. Splitsing van de openbare registers over dezelfde tijdvakken eveneens". 3. „De rechtsgeldigheid van het K.B. van 21 oktober 1957 nr. 18 is op zijn minst betwistbaar" (de schrijver meent deze conclusie te mogen baseren op het feit, dat de wetgever in 1852 (Stbl. 228 bepaalde, dat de oude registers op de kantoren van de bewaar ders der hypotheken en des kadasters bewaard moeten blijven, ten einde daarvan aan belanghebbenden, op hunne aanvrage, inzagen te verlenen en uittreksels of staten af te geven). Het oordeel van de schrijver over de betekenis van het kadaster en in het bijzonder van de kadastrale aanduiding voor het publici- teitsstelsel meenden we niet beter te kunnen weergeven, dan door enige delen van de tekst van hoofdstuk 8 letterlijk over te nemen go „Van 1 oktober 1838 af kent men hier te lande een kadastrale boekhouding. En kunnen de overschrijvingen en de inschrijvingen op geen andere wijze worden achterhaald dan via nummers van kadastrale percelen. De kadastrale indeling is vóór de publikaties in de openbare registers geschoven. Een onjuiste kadastrale aanduiding bemoeilijkt dientengevolge het titelonder- zoek. En bij het ontbreken van de kadastrale kenmerken komen de publi katies niet meer voor de dag. Terwijl partijen aan het een en ander part noch deel behoeven te hebben!" ,,Nu het hypotheekrecht. De artt. 1219 en 1231 B.W. verplichten tot ver wijzingen naar de ligging van de goederen waarop de hypotheek is gevestigd, naar aanleiding van de kadastrale indeling. Die indeling is een globale in deling. Het kadaster is een hulpmiddel. De kadastrale kaarten waren kaarten op kleine schaal. Die kaarten gaven vrij brede zones weer. Grenzen, dat wil zeggen grenslijnen, kunnen door middel van de kadastrale kaarten niet af gebeeld worden. Dat heeft ook nooit in de bedoeling gelegen. Voor nauwkeurige objectsconcretiseringen zijn kadastrale aanduidingen bestemd noch geschikt. Daarvoor kan men niet met een verwijzing naar het kadastrale plan volstaan. Notarissen kunnen daarmede wel volstaan. Zij moeten de voorwerpen der transacties van hun cliënten globaal aanduiden. Zowel bij inschrijvingen als bij overschrijvingen. Van partijen zelf wordt een nauwkeuriger concretisering verlangd. Zij dienen het verkochte en gekochte dan wel verbonden goed op een voldoende wijze kenbaar maken. Het komt zowel bij overschrijvingen als bij inschrijvingen aan op de objects concretiseringen welke aan partijen zijn toe te schrijven. Voor overschrij vingen en inschrijvingen geldt één regime. Met dien verstande, dat bij de inschrijvingen verwijzingen naar het kadastrale plan (dus naar een kaart op kleine schaal) niet mogen ontbreken. De wet bepaalt ook niet, dat kadastrale aanduidingen het verbondene beslissend bepalen. Dat zou trouwens ten enenmale tegen ons stelsel van openbaarheid indruisen." „De wetgever heeft de Minister van Financiën bevoegd verklaard tot het uitvaardigen van voorschriften a) in zake de wijze, waarop de kadastrale metingen geschieden; b) in zake het opnemen van de uitkomsten van die metingen in de kadastrale stukken. Deze opdracht is in art. 10 der Wet op de Grondbelasting opgenomen. En zij dient dus te worden begrepen, zoals de heffing van de grondbelasting het verlangt. De fiscus heeft aan globale metingen voldoende. Voor de grond belastingheffing doet het niet ter zake, waar een grens precies loopt. Een genots- of bezitsgrens wel te verstaan. De landmeter moet genots- en bezits- zones opmeten. En zo is het aanvankelijk ook gebeurd.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1963 | | pagina 24