92
„Op een Rijksarchief zal een bezoeker zelf de weg in de registers
moeten vinden. Of aldus de schrijver niet ter zake kundigen
met de overgebrachte delen veel kunnen uitrichten, staat te bezien".
Voorts meent hij er op te moeten wijzen, dat een Rijksarchivaris
geen getuigschrift kan afgeven en al evenmin aantekeningen in de
registers kan stellen.
Hij concludeert: „Voor de uitoefening van de rechten in de artt.
1265 e.v. omschreven, bestaat er voor de burgers slechts één adres:
het hypotheekkantoor. Aldaar behoren alle publikaties van 1811
af ter beschikking te staan. Mét de klappers. De bewaarder die in
gebreke blijft enige hem door de wetgever opgelegde verplichting
na te komen, pleegt een onrechtmatige daad".
Omdat het niet in opdracht van de wetgever is vastgesteld,
acht de schrijver het K.B. van 1957 formeel ongeldig en zal de
rechter, zo gezien, dat besluit niet mogen toepassen.
„Gebleken is" zegt de schrijver in hoofdstuk 12, dat tot op
schrift heeft Technici tegenover juristen „dat de opruiming niet
met het wettelijk stelsel van onroerend goed strookt. En dus
rijst onwillekeurig de vraag op of de plannen om de openbare regis
ters naar Rijksarchieven te laten verhuizen wél in een ander stelsel
passen. Misschien in een ander stelsel van onroerend goed dan het
onze
Hij neemt dan 3 andere stelsels in beschouwing:
1. het zuiver Franse, negatieve, waarbij de indeling (kadastraal)
van het grondgebied geen rol speelt, althans de burger niet bindt
(bijv. België)
2. het Duits-Zwitserse positieve stelsel, waarbij aan de adminis
tratie van onroerende zaken een bepaalde (kadastrale) indeling
van het grondgebied ten grondslag ligt, doch waarbij de veri
ficatie der rechtshandelingen aan juristen is voorbehouden;
3. het stelsel waarbij de technici niet alleen zich bemoeien met de
indeling van het territoir in kadastrale percelen, doch tevens hun
stempel drukken op de vraag wie op die percelen (objecten) aan
spraken kunnen doen gelden (bijv. Oost-Duitsland).
Uit de regeling in O.-Duitsland meent de schrijver een tegenstel
ling te moeten afleiden tussen de juridische begrippenwereld en het
technische denken. De technici vinden dat de juristen de zaken node
loos ingewikkeld maken, terwijl de juristen van oordeel zijn dat de
technici zich de zaken te eenvoudig voorstellen. Hij besluit dit hoofd
stuk met de vraag of deze tegenstelling in verband met het stelsel
van onroerend goed betekenis heeft.
Het 13e hoofdstuk heet: „Het kadastrale machtsstelsel". x) Het
begint met een kort overzicht van de totstandkoming van het
Teneinde alle misverstand te voorkomen, zij uitdrukkelijk vermeld, dat
hetgeen hier volgt een uittreksel uit het betoog van de schrijver is en dus
uitsluitend zijn zienswijze vertolkt, v. H.