93
kadaster. Hoe de landmeter de cultuurpercelen vaststelde en tevens
naging wie het genot hadden van de stukken grond die voor een
afzonderlijke belastingaanslag in aanmerking kwamen. Wie hem
dat mededeelde deed er minder toe. Met eigendomsaanspraken op
de grond had hij niets te maken. De Regering deed echter voor
komen of van de kadastrale kaarten zonder meer ten behoeve van
het burgerlijk recht gebruik gemaakt kan worden. Speciaal wat
betreft de objecten van het hypotheekrecht. De Regering ging nog
verder. Zij negeerde de vrijheid van de burger, die de wetgever hem
gegeven had t.a.v. de objectsomschrijvingen, nl. door niet te willen
weten van naamwijzers op de in- en overschrijvingen en door een
algemeen register, gegrond op het kadaster, in te voeren. De Rege
ring schoof uiteraard met de beste bedoelingen het kadaster
op alle mogelijke wijzen naar voren. Dit kon niet zonder gevolgen
blijven.
De kadastrale politiek van de Regering had het ontstaan van een
kadastrale litteratuur ten gevolge. Die litteratuur werkt de begrips
verwarring omtrent het stelsel van onroerend goed in de hand. Het
is averechtse litteratuur. Voorbeelden van dergelijke litteratuur
zijn: een bijdrage van ,,Een onderzoeker" in W.N.R. nr. 80, een
artikel van De Korver in het Tijdschrift voor Kadaster en Land
meetkunde 1914, blz. 72 en het artikel van Govers en Van den
Hoonaard in W.P.N.R. 4690.
Hetgeen na de overschrijving plaats vindt heeft niet meer be
tekenis dan aan nakaarten valt te hechten. Door mondelinge
mededelingen kan aan de aanspraken op de grond naar burgerlijk
recht niet toe of af worden gedaan. D.i. het standpunt van de jurist.
Technici hebben een andere opvatting. Hun repertoire is beperkt.
In het Rapport van de Commissie-HoF valt een streven naar
oligarchie waar te nemen. Dit streven openbaart zich vooral in de
toelichting op art. 2 van het bijgevoegde ontwerp K.B., betreffende
de instelling van een Rijksdienst van het Kadaster:
En SchuttevAer en Jonas achtten dat niet vanzelfsprekend,
gezien hun reacties in T.K.L. van 1947 (blz. 301) en van 1948 (blz.
244 e.v.). Echter liet weer de Staatssecretaris van Financiën, ter
gelegenheid van de instelling van de Staatscommissie voor het
Kadaster, een ander geluid horen, toen hij o.m. zei:
„Door de instelling van de Commissie-HoF heeft Uw vereniging
weer het licht geworpen op de juridische aspecten van het kadaster.
Zeer belangrijk werk is door haar geleverd
De technici komen er rond voor uit, dat naar hun inzicht hun
materiaal dient te prevaleren. De wijze waarop het publiek in zake
„Gebruik is gemaakt van de gelegenheid om te bepalen, dat de openbare
registers, bedoeld in het Burgerlijk Wetboek, bij de Rijksdienst van het
Kadaster thuis behoren. Dit kan overigens vanzelfsprekend worden geacht,
omdat die registers de grondslag vormen voor de bijhouding van het
Kadaster".